Ik had een afspraak bij de botoxdokter
Om tien over half één stond ik op de stoep, twintig minuten te vroeg. Ik ben nooit te vroeg, ook niet te laat trouwens, maar nu het over mijn frons ging ineens wel.
Best dubieus, fronste ik nog maar een keer tegen mezelf, nu het nog kon. Mijn handen waren misschien ook wel een beetje klam, ook al ging het hier heus alleen om een oriënterend gesprek en zou ik niet als Marijke Helwegen de deur weer uit stappen.
Ik hou van mijn mimiek, mijn wenkbrauwen die vertellen wat ik vind zonder dat ik het zeg; ik heb er veel van. Zoveel dat mensen het soms irritant vinden om te zien wat ik denk, maar daar zit ik niet mee. Waar ik wel mee zit is het groefje dat mijn frons steeds meer achterlaat als ik niet meer frons. In neutrale stand blijft de groef bij me.
Nu ben ik opgevoed met het gedachtegoed dat je aan een gezond lichaam niet moet sleutelen. Alleen als je ooglid tegen je bril aantikt laat je de boel liften. Het valt me op dat die oogleden binnen mijn familie tegenwoordig steeds vroeger tegen brillen aan beginnen te tikken, ook al hebben ze geen brillen. Soit, vind ik prima. Het ooglid is er nog niet, maar die rimpel – want het is er één in (nog veel meer) wording – zit me dwars. Ik zie vrouwen die preventief wat prikjes laten doen, ik zie jonge vrouwen die er niet aan moeten denken, ik zie mezelf naar mezelf fronsen in de spiegel.
Je weet pas of je iets wilt als je het meemaakt, vind ik. Daarom ging ik naar Aleid Koppius van de Falck Kliniek, waar ik dus twintig minuten te vroeg op de glimmende voordeur stond te kloppen. Ik ken vrouwen met botox die bij haar zweren. Bij iedereen die ik langs zie lopen terwijl ik naar binnenstap denk ik: zou hij, zou zij, oh, die vast wel.
Ik krijg een kop lekkere koffie, de wachtruimte is cool en voelt niet als een wachtruimte. Het is er 23 graden, zie ik op de thermostaat. Warm, maar niet te. Of toch wel, want ik voel me wat klam. Het telefoongesprek achter me is er één van het cosmetische soort (logisch want ik zit bij een kliniek): ‘Alleen Botox hè, geen fillers?’ Het klinkt zoals ik mijn sushi bestel: heel gewoon. Ik word nu toch wel een petit peu zenuwachtig.
In de stoel kijkt dokter Aleid naar mijn frons, ze vraagt of ik mijn wenkbrauwen lekker hoog op wil trekken en ze luistert naar mijn vragen. Dat ik niet te veel aan mijn voorhoofd moet laten doen omdat mijn wenkbrauwen een tikkeltje naar beneden staan en daar kan ik een zwaar voorhoofd van krijgen. Dat drie prikjes in de frons zelfs een liftend effect kunnen hebben en dat het ideaal is om zo rond mijn leeftijd (twee-ahum-endertig) wat preventiefs te gaan doen. Ik vertel dat ik huiverig ben, over de vraag of je doorslaat en het zelf niet meer ziet. Ze zegt dat ze dan wel ingrijpt, maar dat ik nu naar huis moet, om er een nachtje over te slapen.
Terug op kantoor kijkt iedereen naar mijn frons, hij zit er nog. Stel nou dat ik ‘m ga missen? ‘Geen zorgen,’ stelde Aleid me nog gerust, ‘dan is ‘ie over vier maanden gewoon weer terug.’ Zal ik?