‘Ik ben dol op mijn kleinkinderen, maar ik heb geen zin om op te passen’
‘Ik kon niet wachten om oma te worden.’
‘Eindelijk kreeg mijn dochter kinderen: drie stuks, inmiddels. Ook mijn zoon is vader geworden: hij heeft nu één baby’tje. En ik ben dolgelukkig als oma, absoluut. Maar ik heb geen zin in oppassen.
En dus wil ik geen vaste oppasdag. Dat vinden mijn kinderen tegenvallen, merk ik. Maar ik heb mijn eigen leven. Ik wil lekker kunnen bridgen en golfen met mijn vriendinnen. Ik wil lekker naar het dorp kunnen als ik tijd heb, en niet met alle zorgen en stress met kleine kinderen thuis zitten. Dat heb ik allemaal al gedaan, het is nu mijn eigen tijd. Voor mijn hobby’s en dromen. Ik ben bezig met het opzetten van een voedselbos en dat pakt veel van mijn tijd, maar ik krijg er wel goede energie van. Daarnaast lees ik graag en heb ik geen puf en energie voor luiers en driftbuien in de speeltuin.
Dus mijn kinderen heb ik gezegd: ik pas liever niet op. Als de nood hoog is, mag het zeker, een middag. Maar niet met logeren of dat soort hele-weekend-weg-toestanden, dat trek ik gewoon niet. Ik word al moe als ik eraan denk dat al die zorg van hun kinderen dag en nacht bij mij ligt. Ga er maar weer uit om drie uur ’s nachts, voor een flesje melk. Misschien verandert het nog wel als de kleinkinderen ouder zijn, dan zijn ze natuurlijk zelfstandiger. Maar nu is het een duidelijke ‘nee’. Ze kunnen het beter aan hun schoonmoeder vragen dan aan hun eigen moeder.
Mijn dochter zegt weleens: ‘Mam, soms heb ik je echt even nodig hoor, ook al ben je druk…’ En dat begrijp ik ook. Ik probeer haar ook echt te helpen. En begrijp me niet verkeerd, ik ben gek op die kleintjes. Mijn kleinkinderen zitten allemaal in mijn hart: maar ik wil gewoon niet dat zorgen op mij nemen. Ik zie ze het liefst elke week, maar wel met mijn dochter of zoon erbij. Dat we het gewoon samen doen. Natuurlijk kook ik graag voor ze en heb ik wat speelgoed in huis gehaald, dat vind ik ontzettend leuk. Ze komen ook graag lekker bij oma spelen en we hebben een heerlijke band. Er is ook geen ruzie tussen mij en mijn kinderen, maar ik ben gewoon geen oppasoma.
Het is eerlijk gezegd ook niet iets dat mij verbaast: die jonge jaren zijn gewoon niets voor mij. De hele dag achter kakluiers en spenen aan rennen, vreselijk vermoeiend. Als ze een zinnig gesprek kunnen voeren dan mogen ze zeker bij me aanbellen. En dat is misschien soms ingewikkeld naar mijn kinderen toe, dat ze niet kunnen rekenen op ‘deze oma’. Maar het is hoe het is, en ik voel me er niet schuldig over.’