Hoe de hel de hemel werd

 

De zon schijnt en daar is bijna iedereen blij mee. Iedereen behalve ik.

 

 

In de barre-les die ik mezelf heb gegund worden de deuren naar de patio achter de studio met een wijds gebaar opengegooid. De loper voor de zomer rolt uit en iedereen verheugt zich. Iedereen, maar ik niet.

 

Zon betekent open ramen en kinderen in achtertuinen. Onze achtertuin ligt als een sneu plakje kaas (je hoeft met mij op weinig vlakken medelijden te hebben behalve als het gaat om het fenomeen achtertuin) gesandwicht tussen twee riantere percelen van onze nieuwe buren die een Jip-en-Jannekiaans deurtje in de schutting hebben gemaakt zodat hun kinderen van de ene naar de andere tuin kunnen rennen. Schommelen en trampolinespringen bij de een, spelen met de waterbaan bij de ander. Een feest, een droom.

 

Maar niet voor mij. Vanaf het moment dat de dagen lengen en warmen, zit Flo tegen het raam van onze slaapkamer geplakt. ‘s Ochtends zie ik de afdrukken van haar vingers en wangen die ze zo lang tegen de ruit heeft gedrukt om maar niets te hoeven missen van onze verse buurkinderen. Vanuit de slaapkamer moedigt ze hen aan, klapt ze voor knappe salto’s, maar het liefst, het allerliefst zou ze natuurlijk meedoen.

 

Onze nieuwe buren zijn schatten en heel begripvol. En Flo is welkom. Maar ik zie hun dochters deinzen als dat grote meisje aan hun haar ruikt of Tinkerbell nadoet. En als ik iets niet wil in mijn leven dan is het mensen tot last zijn. Of me opdringen. Inmiddels heb ik Flo al een paar keer met enige druk uit hun tuin moeten drijven. Als een schaap dat de kudde moet verlaten.

 

Stiekem ben ik blij als het regent, en als de zon schijnt bedenk ik of ik onze slaapkamer en de hele bovenverdieping zou kunnen afsluiten zodat ze niet hoeft te kijken naar iets waar ze zo graag bij zou willen zijn, maar niet kan.

 

Op een warme zaterdag hoor ik het al. De stemmetjes van onze buurkinderen. Buurmeisje M. dartelt in een van haar vele prinsessenjurken door hun tuin. Een nieuwe hangstoel is geïnstalleerd en haar beentjes bungelen net buitenboord. Vertederd ben ik. En een beetje jaloers. Ik wil ook zo’n zorgeloze zaterdag. Met tuindeuren die openstaan en een deurtje naar de buren. Ondertussen probeer ik Flo af te leiden met een stapel voorleesboeken. Ze wil niet voorgelezen worden. Ze wil naar buiten. Op het moment dat ik me echt afvraag hoe ik deze dag door ga komen, gaat de deurbel. Ook dat nog. Hond blaft, Flo geprikkeld. Ik spurt naar de voordeur om de blaftijd zoveel mogelijk te beperken en open ongetwijfeld een tikje kortaf.

 

Wat ik daar zie, zal ik niet snel vergeten. Daar staan ze: A. en M. De buurmeisjes waar Flo al weken naar verlangt. Of ze met Flo mogen spelen. Ze vragen het echt. Ik zwiep de deur naar de kamer open. Lang geleden dat ik zulk goed nieuws heb mogen brengen.

 

Echt samen spelen lukt Flo niet. Maar de meisjes die aan onze eettafel zitten achter een berg Vogue-kleurboeken (een hoofdredacteur als buurvrouw heeft zo zijn voordelen) met Flo op de achtergrond die Zappelin kijkt, is een gelukzalig beeld. Er wordt door ons huis gesjouwd, gekoprold in bedden, crackers maken kruimels en de tafel is bezaaid met stiften. Ik vind het heerlijk. De rest van de middag pendelt ook Flo van tuin naar tuin. Buurvrouwen en ik appen elkaar of we echt, echt, echt geen last hebben van elkaars kinderen. Ik niet, natuurlijk niet. Maar zij? Ook echt niet. En weet je wat? Ik geloof ze nog ook.

 

Kom maar door met die zon, wij zijn er klaar voor.

 

 

Door: May-Britt Mobach

Afbeelding van May-Britt Mobach