Het veertig-dagen-vasten-snoeptrommeltje
Goede Vrijdag was niet goed maar gruwelijk naargeestig, met Jezus die moest sterven aan het kruis en elk jaar weer diezelfde lijdensweg moest gaan.
Mijn Pasen van vroeger toen ik klein was, was er geen van brunchen – zelfs het woord bestond nog geeneens – en ook geen van naar de meubelboulevard – idem. Mijn Pasen van vroeger toen ik klein was, was er een van op mijn paasbest naar de kerk en ’s middags naar opa en oma waar de hele familie kettingrokend samenkwam, de vrouwen klagend, de mannen kaartend en de kinderen Exota limonade drinkend en tranend vanwege de rook.
Het vooruitzicht van in mijn nieuwe kleren en op mijn paasbest was een hoogtepunt waar ik me de hele Vasten bijna net zo over kon verkneukelen als over het snoeptrommeltje dat ik veertig dagen lang liep te spekken om het vervolgens op paaszaterdag zo goed als in een keer soldaat te maken – je kon er maar beter vanaf zijn want dat gaf rust.
Maar vlak voor dat trommeltje open mocht, kwam eerst nog de grootste beproeving van de hele Vasten: Goede Vrijdag. Goede Vrijdag was niet goed maar gruwelijk naargeestig, met Jezus die moest sterven aan het kruis en elk jaar weer diezelfde lijdensweg moest gaan met diezelfde nare details die de nonnen uitmolken tot ik er misselijk van was. Als ik me schuil kon houden achter de rug van Liselotte die voor me zat, stopte ik mijn wijsvingers in mijn oren en concentreerde me met alle macht op mijn snoeptrommeltje om maar niet te hoeven horen.
Ik troostte me elk jaar met de gedachte dat ik precies wist wanneer het over was en dat was Goede Vrijdag om drie uur ’s middags, precies als Jezus zijn ogen dichtdeed en onder een oorverdovend klokkengelui werd verlost uit zijn lijden. Zou het echt zijn, van dat kruis en al dat bloed en dat het nodig was geweest om Jezus zo te behandelen omdat hij alleen zo de wereld kon redden, vroeg ik mijn moeder. Want als dat echt was, dan lag ik er volgend jaar geheid weer wakker van. Maar ik kon gerust zijn, zei mijn moeder. Want mensen hielden er nou eenmaal van om te overdrijven. En toch lukte het nooit om álle gruwelen buiten me te houden. Al was het maar omdat ik wist dat ik soms, om de somberheid van de Goede Vrijdag wat lichter te maken, en ook omdat de redding toch al nabij was, alvast een kleine graai in mijn snoeptrommeltje mocht doen als ik een klein beetje sip ging kijken. Zie het als een voorschotje op betere tijden en een zoethoudertje voor de laatste loodjes voor de verlossing kwam.
‘Kom,’ zei ze dan, mijn moeder, ‘tegen niemand zeggen, ons geheim.’ En dan propten we onze mond vol met dropsleutels, trekdrop en centendrop en werd het toch nog een beetje een Goede Vrijdag.