Flo wil van de Gevaarlijke Glij­baan

 

May verheugt zich op de modeweek in Parijs, maar gaat eerst nog een middagje met haar dochters naar de Hel van Hoofddorp, zoals ze de dichtstbijzijnde binnenspeeltuin noemt. Daar vindt Flo een uitdaging.

 

Het is modeweek in Parijs. Mijn hart huppelt. Dat van Flo huilt. De mama-mag-ik-mee’s worden afgewisseld met mama-gaat-niet-naar-Parijs en mama-móet-niet-werken. Na een stilte van tien seconden imiteert ze perfect mijn stem. ‘Nee hoor schatje, ik blijf lekker bij jou.’ We weten allebei dat dit niet zo is. Ik ga en we tellen de nachtjes.

 

Voor het Parijs Paradijs tijgen we naar de Hel van Hoofddorp. Mijn benaming voor de dichtstbijzijnde binnenspeeltuin. Even een middag uitrazen en kwali-tijd met de meisjes. Ik zie allemaal gezinnen die er een dagje van maken. Mannen kijken voetbal op opengeklapte laptops, oma’s keuvelen en nemen af en toe een kind op schoot. Ik vink elke tien minuten af. Liever dartel ik door Artis maar het weer is te slecht.

 

Ik kijk naar de meisjes. Mijn jongste speelt sneeuwelfje in de ballenbak. Middelste meisje wuift me tegemoet vanaf de tweede rij van het klimkasteel. Ondertussen zoek ik Flo. Het liefst heb ik haar altijd ‘in het shot’, zoals mijn televisiemakende man altijd zegt. Zien of ze het naar haar zin heeft. Of ze niet gepest wordt. Of ze in haar combinatie van enthousiasme met een tikje onaangepastheid niet per ongeluk een kindje omver duwt. Om vervolgens een moeder achter zich aan te krijgen die haar niet begrijpt.

 

Dan zie ik haar. In de nok van het speelkasteel. Bij de Gevaarlijke Glijbaan. De glijbaan die dik twee meter recht naar beneden gaat en zich dan heel langzaam ontpopt tot normaal speeltuig dat veilig eindigt in de ballenbak. Dat dan weer wel. Ik ben niet bang aangelegd, maar die glijbaan. Die sla ik over.

 

Zo’n zes meter hoger dan ik zie ik haar vrolijke gezicht. Parijs is nog even ver weg. Ze dartelt naar links en naar rechts. Tikt kindjes op hun arm die over de gevaarlijke rand zijn geklommen en op het punt staan zich in het diepe te storten. Flo twijfelt. Ze kent bijna geen vrees, maar dit attribuut boezemt bij haar ook angst in. En ontzag.

 

Naast haar staat een vader. Hij grijpt zijn kinderen onder de schouder, laat ze een dikke meter zakken waardoor het engste deel is weggenomen en laat ze dan los. Gillend van de pret belanden ze in de ballenbak. Hij ziet er betrouwbaar uit. En sterk. Een soort Arabisch oermens met halflang haar en trouwe donkere ogen. Bij hem is mijn meisje in goede handen.

 

Via de touwladder langs de boksballen
vind ik mijn weg naar boven

 

Als Flo en ik oogcontact hebben, wijs ik naar de meneer. Vraag hem om je te helpen, probeer ik haar duidelijk maken. Ze durft niet. Of ze begrijpt me niet. Ik zie haar huppelen om de andere kinderen heen en zie haar wens. Van die glijbaan. Net als de rest. Na tien minuten (ik blijf ze klokken, na twee uur mogen we naar huis) zit er voor mij niets anders op. Ik trek mijn schoenen uit, doe mijn tas kruislings om mijn lichaam en ga door de poort van het klimkasteel. Via de ballenbak, over de treden van lederen rollen, via de touwladder langs de boksballen vind ik mijn weg naar boven. Het is daar een slordige veertig graden.

 

Flo ziet me en springt nog iets sneller omhoog en omlaag dan ze net al deed. Om haar heen een tiental kinderen die roetsj roetsj van de glijbaan storten. De vriendelijke reus is er nog steeds. ‘Ze maakt babygeluidjes, waarom?’ Vraagt een jongetje. Ik probeer uit te leggen dat ze ‘anders’ is en in haar hoofd jonger is dan je verwacht als je haar ziet. ‘Duidelijk.’ Het jongetje gaat over tot de orde van de zondag. Van de glijbaan af en snel een beetje. Al is het voor de honderdtwintigste keer.

 

‘Samen?’ vraagt Flo me en ik voel haar hand op mijn hand. Ik vind mezelf een lafbek dat ik haar dit plezier niet kan gunnen, maar ik durf echt niet. Wel durf ik de grote vriendelijke reus te vragen om haar te helpen. Maar natuurlijk. Een been over de rand, het andere erbij. ‘Ik durf toch niet.’ Zegt Flo. Ook goed.

 

Dit ritueel herhaalt zich honderd keer. Net zolang tot de vriendelijke man en zijn vrouw naar huis willen vertrekken. Het is al bijna vijf uur. We kijken elkaar aan. Laten we het nog een keer proberen. Ik pak een oksel van Flo. Hij de andere. ‘We laten je voorzichtig zakken, meisje. Het is niet eng.’ Om ons heen staan alle glijbaankinderen. Het zijn er een stuk of vijftien en inmiddels is het er 42 graden, gok ik. Flo sputtert, maar ik knik. We moeten doorzetten. Ze wil dit.

 

Halverwege de glijbaan hangen we haar stil. ‘Kom op Flo!’ Ik ben trots dat de kinderen haar naam kennen. ‘Ik durf mama!’ roept mijn meisje. We tellen allemaal tot drie, de kinderen vallen ons bij, de reus en ik laten los. Alle kinderen klappen. Als ik naar beneden kijk, zie ik het liefste en meest blije gezicht dat ik ken.

 

En zo kwam het dat de Hel van Hoofddorp ineens de hemel werd.

 

Door: May-Britt Mobach

Afbeelding van May-Britt Mobach