Anna Maria is 47, moeder van een dochter van veertien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.
‘Hij heeft een weekje weg met haar gepland. Pappa met zijn dochter, samen een weekje naar de zon. Ze vliegen vroeg, zoals dat gaat bij vakantiecharters. Om drie uur zal hij haar ophalen. In de ochtend wel te verstaan. De avond ervoor wordt ze opeens onzeker of ze dit wel wil. Het slaat toe als we haar koffertje pakken. Ze wil niet zonder mij, zegt ze en ze begint te huilen. Ik knuffel haar. Ze laat het toe. Komt tegen me aan hangen en gaat steeds harder huilen.
Deze tranen strekken verder dan deze vakantie. Deze tranen gaan misschien wel terug tot het moment na de wintersport – het moment dat de trein begon te ontsporen. Ik heb haar sindsdien weinig zien huilen. Veel te weinig. Ze kan niet meer terug nu, zegt ze. ‘Veels te zielig voor pappa.’ Als enig kind zal ze altijd in haar eentje schipperen.
Van slapen komt het amper. Ze ligt naast me in bed te woelen. Wordt om de haverklap wakker en vraagt telkens of het nog niet te laat is. Mijn hart voelt loodzwaar. Om half drie ga ik eruit en zet ik koffie. Ik neem mijn mok mee naar boven en ga op de rand van het bed naar haar zitten kijken. Misdadig, bedenk ik dat ik dit vind. Om een kind dit aan te doen. Ze wordt wakker, wrijft in haar ogen en krabbelt meteen overeind. Het besef dat dit geen dag is om te verdoen dringt meteen tot haar door. Ik help haar in de badkamer en help haar haar koffertje dicht te ritsen. Ik zeg dat ik heel erg veel van haar hou. Ik zeg dat ze het vast en zeker heel erg fijn zal hebben met pappa en dat we elke dag samen zullen bellen en dat een week heel snel voorbij is. Ik knuffel haar. Ze zegt ‘au’, want het was wat te hard.
Om vijf voor drie gaat de voordeur open. Hij roept naar boven of ze klaar is en dat hij er zin in heeft. Ze houdt zich heel erg groot, zie ik aan haar. Voor pappa houdt ze zich altijd zo groot mogelijk, want dat is zoals het werkt tussen haar en pappa. Ik vraag hem om heel goed op haar te passen en zeg dat we hebben afgesproken dat we elke dag even samen bellen. Hij belooft het allebei. En dan pakt hij haar koffertje en gaat de grote voordeur weer open. In mijn ochtendjas loop ik de trapjes af naar de stoep.
En dan zie ik haar staan. Pal aan de overkant van de straat staat ze geparkeerd. Ze zit achter het stuur, met het raampje naar beneden en haar arm half buiten boord. Ze wacht totdat ze zeker weet dat we oogcontact hebben. Dan gaat haar arm iets omhoog en steekt ze haar hand naar me op – hallo-hier-ben-ik-en-vandaag-ben-ík-weer-aan-zet. Ik voel een woede opkomen die zo venijnig is dat ik van mezelf schrik. Ze is niet alleen vals, maar ook slecht, deze vrouw.
Benieuwd naar hoe het verder gaat? Lees het hier.