Dat kan ook
‘Je gebruikt het. Alleen meestal verkeerd.’
‘Dat valt mij dan weer op, hè.’
‘Wat?’
‘Dat het woord ‘dat’ langzaam uit de Nederlandse taal verdwijnt als aanwijzend voornaamwoord.’
‘Als wat?’
‘Als aanwijzend voornaamwoord.’
‘O. En kenne we zuks niet missen dan?’
‘Wat?’
‘Nou, dát. Dat voorname aanwijzende dinguswoord.’
‘Nou ja, wellicht kunnen we ooit wel zonder. Er zijn al heel veel mensen die het blijkbaar niet missen.’
‘Ik weet niet eens wat het is, en of ik het gebruik.’
‘Je gebruikt het. Alleen meestal verkeerd.’
‘Hoezo? Geef eens een voorbeeld dan. Ik krijg die soort dingen altijd graag uitgelegd met een voorbeeld.’
‘Nou, daar heb je het al. Het is dát soort dingen. Niet díe soort dingen.’
‘Wat maakt dat nou uit? Die meissie van gisteren zat daar ook al zo over te jeme… jemerireren.’
‘Te watten?’
‘Te zeiken. Ik word knettergek van mensen die overal over vallen. Daar ben ik denk ik te spirueel voor. Zeker over die soort dingen. En het zijn toch ook díe dingen?’
‘Jawel, maar je hebt het hier over een sóórt dingen. En dan is het dát soort. Als je soort weglaat, mag je wel díe zeggen. Je wordt dan gek van díe dingen.’
‘Sjonge, jonge. Ik wor d’r evengoed straal mesjogge van. Je begrijp zo toch ook wel wat ik bedoel? Of niet dan? Volgens mijn wil je gewoon allenig maar laten horen dat je gestudeerd heb. Net als hij daar dat ook altijd wilt. Maar het gaat er toch over of je me snap? Of niet dan? Ik blijf gewoon lekker me eigen, hoor. Flauwekul allemaal.’
‘Nou ja. Mij stoort het. Laatst werd in het NOS-journaal ook iets vertaald, door iemand die waarschijnlijk wel gestudeerd heeft. En die had het ook al over een land ‘die’ in de problemen zat. Dus ik moet er maar aan proberen te wennen. De taal verandert en ik moet mee. Maar het doet me wel pijn.’
‘Pijn zelfs. Is dat niet wat overdreven? Het gaat er toch om dat je je eige verstaanbaar ken maken? Daar is taal volgens mij voor bedoeld.’
‘Daar heb je een punt. Maar ik word zó afgeleid door taalfouten dat ik vaak de rest van het gesprek niet eens meer hoor. Heel vervelend als het over iets belangrijks gaat.’
‘Die snap ik niet? Of moet ik zeggen dát snap ik niet?’
‘Kan allebei. Je snapt díe uitleg, of die zin niet. Of je snapt dát specifieke voorbeeld dat ik je gaf niet.’
‘Boeiend. Ga je deze koekje nog opeten?’
‘Dít koekje!’
‘Ja, díe, ja.’
‘Nee, die hoef ik niet. Wil jij ‘m?’
‘Um? Um gaat toch over personen?’
‘Eigenlijk wel, ja. Heel goed! Dat komt van hem.’
‘Van wie?’
‘Van hem. Van het woord hem.’
‘O, niet van hemmes achter de bar, bedoel je? Die is toch ook om op te vreten. Net als je koekje. Kijk die mooie hoofd!’
‘Dát hoofd. Of anders: díe kop, of díe tronie.’
‘Hou jij nou maar effe lekker je tronie, wil je? Hij kijkt namelijk naar mijn.’
‘Jouw wat?’
‘Mijn wat?’
‘Ja, je maakt je zin niet af. Hij kijkt naar mijn…’
‘Nee, hij kijk naar míjn. En ik wil um.’
‘Mijn koekje? Pak maar.’
‘Neeheeee. Ik wil hém! Ik ben verliefd, denk ik. Of nee, zekers te weten dat ik verliefd ben.En in de liefde maakt ‘t niet uit welke taal je spreekt. Als je maar met je hart praat.’
‘Ssssst. Je gaat inderdaad nogal hard praten.’
‘Nee, ik zwijg vanaf nu. Ik ga allenig nog kijken. Wat is ie mooi, hè? Maakt niet uit wat íe zegt.’
‘Nou, behalve als meneer straks met de rekening komt en die klopt niet. Hahahaha. Leer mij jou kennen!’
‘Da’s waar. Dat ken natuurlijk niet. Dan krijgt ie ’m.’
‘Wie krijgt ie dan?’
‘Nou, het liefst mij dus. Ik sta d’r op dat ik betaal vandaag. Dan ken ik effe met ‘m meelopen.’
‘Tsss. Meeloper. Je bleef toch zo graag bij je eige?’
‘Oké. Díe zit!’
‘Tsja, dát zat erin.’
‘Fijn, hè? Dat wij altijd zo lekker kunnen kletsen?’