In de tijdmachine

 

Nare maatregelen mensen, maar wij blijven thuis en zien voorlopig, met pijn in ons hart, af van de bezoekjes van en aan onze (klein)kinderen.

 

We hadden gehoopt om met die nieuwe auto onze neuzen achterna te gaan, naar Frankrijk of Spanje.

 

Daar zien ze ons liever niet. Neem het ze kwalijk? Klein landje, grote bek en zogenaamd goed bezig. Nu de besmettingen razendsnel omhoog vliegen, ontkomen we niet aan een lockdown. Laten we ons er in vredesnaam aan houden, des te eerder zijn we ervan af. Wát kun je doen om niet in een dip te zakken? Ik mis het reizen het meest. Maar er is niets tegen om in mijn hoofd op reis te gaan en herinneringen toe te laten. Ogen dicht en wegdromen. Willen jullie even mee, met de familie Biesheuvel naar Spanje? Jullie gaan vast liever zelf en metéén, net als wij, maar laten we dat niet doen. Nou, mensen, we kruipen in een tijdmachine, terug naar 1963:

 

 

 

 

Mijn moeder krijgt het in haar bol om een travelsleeper te bestellen. Geen hotel onderweg, die investering heb je er zo uit.  Mijn vader roept dat zij niet kan rekenen. Herrie in de tent, maar die travelsleeper komt er. Voor oefenen met opzetten is geen tijd meer. Het gevaarte wordt met veel gekreun achter de bolide van mijn vader gehesen. Die bolide, kan ik nu wel vertellen, is de dienstauto van het Ministerie van Landbouw. Niemand ligt er wakker van dat ministers hun auto’s ook in hun vrije tijd gebruiken. Wel zelf de benzine betalen natuurlijk. Daar gaan we. Naar de Spaanse zon, omdat mijn broertje die na twee longontstekingen nodig heeft. Met die belachelijke auto en de slaapbak erachteraan bungelend, beslaan we vijftien meter wegdek. We komen tot Bar-le-Duc.  ‘Ik wil een hotel!’ bast mijn vader, nadat hij ons door nauwe straatjes heeft gemanoeuvreerd om een camping te vinden. Mijn moeder, die wel kan rekenen, maar niet kaartlezen, is het ook zat. Vooruit. Een hotel. Zo gaat het de komende reisdagen steeds. ‘Jij zit het gewoon te saboteren!’ bitst mijn moeder tegen mijn vader.

 

Uiteindelijk bereiken we Salou. Een idyllisch dorpje, waar niet veel te beleven is, en waar we een plekje aan zee vinden, tussen de pijnbomen. Gelukkig hoeven wij niet te helpen bij het uitklappen van de travelsleeper. Ik spring die blauwe, glasheldere Middellandse Zee in en wat word ik daar blij van. Zo vaak iets over gelezen en nu zwem ik er zomaar zelf in. Mijn vader en moeder zijn minder blij, na uren met die slaapbak gestoeid te hebben. ‘We gaan op het strand paella eten,’ besluit mijn moeder. Mijn vader vraagt benauwd wat dat is.  Als die grote, platte pan, met heerlijk geurende, gele rijst, kip en garnalen komt, huilt mijn zusje, omdat ze de garnalen griezelig vindt. Iets anders bestellen kan niet, omdat het er niet is. De nacht is rumoerig. Veel geroep: ‘lig es stil, hou op met snurken!’ Het slaapbakje voor mijn ouders is veel te klein. Mijn broer en zusje liggen in krakende stapelbedden. Ik lig op een luchtbed op de grond.

 

De volgende ochtend stampt mijn vader chagrijnig weg en komt terug met een hotelreservering. Zo wordt het toch nog een leuke vakantie, met onze scheve strandtent, veel boeken, die goddelijke zee en elke dag paella op het strand. Dan volgt de terugreis. Mijn moeder heeft weer eens iets opgevangen. De route over Madrid naar huis zou zo leuk zijn. ‘Eén ding,’ waarschuwt mijn vader, ‘die travelsleeper blijft dicht!’ Hij moet hem wel heel Madrid doorslepen, op zoek naar een niet te duur hotel. Het regent en het is al donker. Bij het station (mijn moeder: ‘daar zijn áltijd goedkope hotels!’) tikt een jongetje op het autoraampje. Zijn moeder heeft kamers te huur, of we hem maar willen volgen? ‘Ben je stapelgek! Roept mijn vader, maar mijn moeder zit al met dat kind op schoot. Het is een wonder: wij worden hartelijk ontvangen door een Madrileense familie en de kamers zijn geweldig. In een ouderwets appartementengebouw, mahoniehouten bedden en kakelverse lakens. Mijn vader vindt het nu ook wel leuk. Bij het ontbijt zit hij met dat jongetje op schoot. Eenmaal weer op weg stel ik een vraag die me toch wel bezighoudt: ‘waarom zijn jullie eigenlijk met elkaar getrouwd?’ Mijn vader: ‘Je moeder is gek, maar ook bijzonder!’ Mijn moeder: ‘Anders kon hij niemand krijgen!’

 

Eenmaal weer thuis staat de travelsleeper maanden in onze laan, met een bordje ‘TE KOOP’ erop. Mijn moeder regelt dat. Niemand van ons zwaait het ding uit. En mijn ouders bléven getrouwd. Dat wel!

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel