Burgemeester
‘Je t’aime’, zegt Lamique een beetje weifelend tegen me terwijl hij naar een plek in de buurt van mijn borsten kijkt.
Ed staat naast me en zegt niks. ‘Je t’aime aussi’, antwoord ik met een lach op mijn gezicht. Ik heb een T-shirt aan waarop in knalrode letters ‘je t’aime’ staat en Lamique realiseert zich opeens dat hij de tekst hardop gelezen heeft. We moeten er alle drie om lachen.
Een paar minuten eerder. We staan op het plein vrienden uit te zwaaien die een nacht bij ons hebben gelogeerd. Als zij wegrijden komt er van de andere kant een blauwwit gestreept busje het plein oprijden. Precies op dat moment komt Lamique ‘toevallig’ uit het huis van monsieur Lamy en loopt, altijd in voor een praatje, naar de mannen van het busje. ‘Watermaatschappij’, gok ik. ‘Elektriciteitsmaatschappij’, gokt Ed. Na een kort gesprek met de mannen van het busje loopt Lamique naar ons toe. Blij dat hij een nieuwtje uit eerste hand heeft om met ons te delen. ‘Dat was de elektriciteitsmaatschappij’, zegt hij. Ed kijkt naar mij met een blik die zoveel wil zeggen als ‘zei ik toch’. ‘Béatrice is weer aangesloten en zij heeft weer stroom,’ zegt Lamique, ‘de burgemeester zal wel weer iets geregeld hebben.’ Lamique haalt zijn schouders even op, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is dat een burgemeester een dorpelinge helpt die haar financiële zaakjes (weer) niet op orde heeft. En dan dwalen zijn ogen af naar de tekst op mijn T-shirt…
Ach, monsieur le maire. Bij ‘Ik vertrek’ zijn burgemeesters meestal van die jolige types die om tien uur ‘s ochtends al een fles wijn opentrekken om te vieren dat de slechtlopende mini-camping (waar geen vergunning voor een zwembad op zit, maar dat weten de Ik Vertrekkers dan nog niet) nieuwe eigenaren krijgt. Nou, zo was onze eerste ontmoeting niet. Ed ging, op advies van onze Franse klusjesman, zoveel jaar geleden naar la mairie om persoonlijk aan de burgemeester te vragen of we onze luiken blauw mochten verven. Want je weet maar nooit met al die ondoorgrondelijke Franse wetten en gebruiken. ‘Vraag dan gelijk of we een chambre d’hôtes mogen beginnen’, zei ik, druk bezig met het verven van een muur en dolblij dat ik nog geen Frans sprak. Het mocht: de luiken en de chambre d’hôtes. ‘Maar er kon geen lachje vanaf,’ zei Ed, ‘niet bij de burgemeester en ook niet bij dat stelletje ongeïnteresseerde boeren dat naast hem aan tafel zat.’ Wat we toen nog niet wisten, was dat het clubje ongeïnteresseerde heren, le conseiller, net als de burgemeester inderdaad in het dagelijks leven ook boeren waren.
Ik zag onze burgemeester voor het eerst in functie bij het Fête de la Victoire. Normaal gesproken zagen we hem in een oude broek met een verwassen polo of uitgelubberde trui op feesten en partijen. Nu liep hij in een zwart pak met een sjerp over de bolle buik en een vlaggenstok met de Franse vlag in de hand. Hij ging de dorpelingen, een mannetje of dertig, voor in de optocht van pak ‘m beet twee minuten, van la mairie naar het monument van de gevallen soldaat op het plein. Daar las hij van een A-viertje een korte tekst voor over het einde van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens het voorlezen struikelde hij een paar keer over een woord of een naam. Daarna gaf hij opgelucht en met een klein lachje het woord aan een dorpeling die, ook zichtbaar opgelaten, de Marseillaise inzette.
Die dag zag ik dat onze burgemeester zeker geen ongeïnteresseerde boer was, maar een bescheiden, zelfs een tikkeltje verlegen man die zijn taak als burgemeester bloedserieus nam. En naar later bleek, ook een man met het hart op de goede plek. Bij het dorpsfeest zit hij nooit lang aan dezelfde tafel, steeds staat hij weer op om even ergens anders aan te schuiven en een praatje te maken.
Als de sapeurs pompiers met gillende sirene zijn boerderij, net even buiten het dorp voorbij scheuren, stapt hij in zijn auto en rijdt hij achter ze aan; hij wil weten wie van zijn dorpelingen er slecht aan toe is. Bij de jaarlijkse jagerslunch in het dorp schuift hij aan bij de tafel met de ouden van dagen, terwijl ik me zo kan voorstellen dat hij liever bij de luidruchtige, flink doordrinkende jagers zit. Als het dorpsrestaurant weer eens op sterven na dood is, staat hij regelmatig aan de bar een biertje te drinken om nog een beetje omzet te genereren. Als er een hondenshow boven op de heuvel van het dorp is en het stortregent, staat hij er braaf de hele middag in een rood regenjack. Een paar jaar geleden heeft hij speciaal voor ons de net geasfalteerde straten van het dorp weer open laten breken zodat wij tóch nog op het riool konden worden aangesloten. En nu heeft hij ervoor gezorgd dat Béatrice weer stroom heeft. En dit is niet de eerste keer dat hij dit probleemgeval aan het dorpsplein helpt. Maar dat is weer een ander verhaal.
Onze maire boert al een tijdje niet meer, hij is inmiddels gepensioneerd en – net als zijn vader voor hem – al jaren achtereen burgemeester van dit dorp. Binnenkort zijn de burgemeestersverkiezingen in Frankrijk. Geen idee of er een lijst met kandidaten is, maar ik denk dat ik namens het hele dorp spreek als ik zeg dat we de komende zes jaar wel door willen met deze betrokken man. Want de liefde is wederzijds.