Reiger Jakob
En in de voortuin van het derde huis zit een mannetje bij nacht en ontij en weer of geen weer te roken.
Verderop in de straat, boven op de eerste lantaarnpaal bij de huizen aan het water, woont reiger Jakob. Jakob ziet er lang niet zo scharrig en schriel uit als zijn soortgenoten – je zou zelfs kunnen zeggen dat hij een beetje aan de vadsige kant is. Dat komt omdat de buurt Jakob heeft geadopteerd en hij als adoptiereiger een regelrecht lot uit de loterij te pakken heeft. Waar Jakobs soortgenoten urenlang moeten staan kleumen aan de waterkant, roerloos op één poot en eindeloos geduldig wachtend op een visje of kikker dat voor het grijpen komt, wacht Jakob gewoon op twee poten zijn maaltje af op zijn lantaarnpaal. Niks vissen of jagen maar gewoon aanvallen. Hij weet precies vanuit welke voordeuren er het best gecaterd wordt. Zo zijn er onverlaten die halve broden voor hem neergooien, idioten die hem restjes macaroni met kaas willen voeren en tokkies die gekookte aardappels uit hun raam sodemieteren. Maar de echte kenners, die kopen kattenvoer voor Jakob. En daar blijft hij maar wat graag voor thuis.
Laatst stond ik met wat gerookte zalm voor mijn ijskast. Ik rook, ik keek, ik rook nog een keer. Hoewel er met die zalm eigenlijk niet veel aan de hand was, vond ik ‘m toch niet meer helemaal koosjer, want als ik eenmaal begin te twijfelen over vis en vleeswaren dan is het eigenlijk ook meteen gedaan. ‘Jakob’, dacht ik. Want dan zou die zalm toch nog goed terechtkomen. Maar bij hoge uitzondering zat hij nu eens niet op zijn paal en was hij in geen velden of wegen te bekennen.
In de voortuin van het derde huis zat het mannetje te roken dat daar bij nacht en ontij en weer of geen weer zit te roken, dus die kon ik vragen of hij wist wanneer Jakob weer thuiskwam. Eerst keek hij me wat glazig aan zoals ik daar met die zalm stond. ‘Elk moment waarschijnlijk,’ zei hij, ‘hoezo?’ Ik liet de man mijn in stukjes gesneden zalm zien en vroeg hem of hij die aan Jakob kon geven als die zo meteen thuiskwam. Ik dacht namelijk dat dit wel een feestmaaltje voor hem was. Onder een ‘geef maar hoor’ doofde de man zijn sigaret, stak zijn arm uit naar de zalm en rook eraan.
Toen ik wegliep durfde ik me niet meteen om te draaien. Eigenlijk omdat ik al wist wat ik zou zien. Namelijk dat de man de zalmstukjes een voor een in zijn mond stak. Jakob kon het heen en weer krijgen en naar dat feestmaaltje kon hij fluiten.