Hij stinkt zo uit zijn mond

 

Vandaag krijgt Wieke een moeilijke vraag, over een baas die uit zijn mond stinkt. Een hele lastige hoor, want ja, hoe zeg je dat? En dan ook nog tegen je baas?

 

 

Vraag van Bregje uit Breukelen:

Wij werken met ons vieren in één kamer, die grenst aan die van onze baas. Om hem gaat het. Hij stinkt verschrikkelijk uit zijn mond. Hij loopt bij ons in en uit en hij vertelt, gezeten op onze bureaus, leuke verhalen. Hij is echt gezellig en een goede werkgever. Maar die lucht! Wij weten niet goed hoe we hem moeten vragen er iets aan te doen, want we deinzen spontaan terug als hij te dichtbij komt. Wij denken dat het komt van te veel roken. Het is ook niet goed tegenover de klanten.

 

Antwoord van Wieke:

Beginnen met ook een leuk verhaal, terwijl één van jullie op zijn bureau zit? Openingszin: ‘Ken je die van die man die uit zijn mond stonk?’ Nee. Daar help ik jullie niet mee. Afgezien van hoe je het moet brengen, die stank kan verschillende oorzaken hebben. Ziek tandvlees, iets met zijn gebit, maar het kan ook een ziekte in maag of darmen zijn, dieper in het lichaam. Vaak goed voor een rotte eierenlucht uit het vooronder. Redenen genoeg om het toch bij hem aan te kaarten

 

Het is hoopgevend dat hij een gezellige en goede werkgever is. Dat maakt het vast gemakkelijker om hem te benaderen. Ik stel me nu even voor hoe ik zelf zou reageren als iemand zoiets tegen me zei. Gisteren vroeg ik mijn man of hij het me dan zou vertellen. Hij: ‘Gelukkig begin je erover, want die putlucht is niet te harden!’ Aan hem hebben we dus even niets. Maar als een vriendin zoiets tegen ons zou zeggen? Ik zou me toch vernederd voelen. Er moet iets verzachtends bij, zoals: ‘Het is iets van de laatste tijd hoor, het viel ons nooit op, maar nu maken we ons zorgen dat er misschien iets met je is…’ Dat klinkt al acceptabeler dan dat over die putlucht.  

 

Ga het met z’n vieren zeggen. Neem een fles mondwater, flosdraad en bloemen mee. Valt dat verkeerd, dan krijgen jullie het alle vier op je brood en niet één. Na het introotje met ‘we maken ons zorgen’, zou je een voorbeeld kunnen inlassen van een walmende oom. Dat niemand naast hem wilde zitten op een verjaardag. Hoe zijn sociale leven plat lag. En dat zijn hele gebit getrokken moest worden. Roker hè? Dan haal je de eindstreep niet met je eigen tanden. En hoe iedereen, toen hij een kunstgebit had, erom vocht om naast hem te mogen zitten. Dat jullie hem dat óók gunnen. Succes!

   

 

Wieke Biesheuvel is columnist bij Libelle, schrijft boeken, woont in Zambia en helpt de plaatselijke bevolking met medewerking van haar vriendinnen hier aan waterputten.