AU!
Als je collega wijdbeens lopend op kantoor komt, dan wil je natuurlijk weten wat er aan de hand is. Tineke in ieder geval wel.
We zagen meteen bij binnenkomst dat ze raar liep! Een beetje wijdbeens en ze trok bij elke stap een pijnlijk gezicht. ‘Wat heb je?’ vroegen twee collega’s tegelijkertijd. ‘Oh, ongelukje,’ antwoordde ze. En daarna probeerde ze in spreidstand haar tas onder haar bureau te schuiven. Het zag er wat lachwekkend uit, maar we maakten ons wel zorgen. ‘Ehhh, wat voor ongelukje?’ vroeg collega nummer drie. Ze zuchtte eerst. ‘Brandwonden,’ zei ze toen zachtjes. ‘En zullen we nu gaan werken?’
Maar brandwonden en wijdbeens lopen, dat roept natuurlijk vragen op. Wij wilden nu dus ook weten waarom ze zich niet had ziekgemeld en waar die wonden dan precies zaten.
‘Eh, nou hier,’ zei ze. En ze wees op de binnenkant van haar dijbenen. Maar nogal hoog!
‘Iemand koffie?’ probeerde ze daarna de aandacht weer af te leiden. Maar niemand wilde. Terwijl we normaal allemaal onze mokken naar haar toe hadden geschoven, verschoven we nu alleen onze aandacht. We keken naar haar gezicht, lieten daarna onze blikken zakken, en keken vervolgens weer naar haar gezicht.
‘Uh … brandwonden? … Daar??’ Ik vroeg het voorzichtig, maar de toon gaf wel aan dat ik me niet ging laten afpoeieren. Vervolgens maande ik tot kalmte op de afdeling, riep dat iedereen moest wachten tot ik weer terug was en haalde alsnog snel de pot met troost. Ik schonk ons allen een bak gloeiendhete koffie in, legde bij haar ook een koekje erbij, maar deed verder geen moeite om de halflege pot nog terug te brengen. Ik plofte neer en zette de hete koffiepot tussen mijn blote bovenbenen, om zo de typemachine aan de kant te kunnen schuiven. Au!
Ja, sorry, typemachines … het is een verhaal van lang geleden. Van toen ik dus ook nog korte rokjes droeg.
Vervolgens zette ik snel de hete pot op tafel, vloekte héél hard (dat kon toen ook nog, want we werkten in Amsterdam) en voelde me een klein beetje dom.
‘Nou, zoiets, dus! riep zij meteen. ‘Alleen bij mij gebeurde het met de krultang!’
‘Wat?? De krultang?? Wat moet je dáár nou met een krultang?’ vroegen wij in koor. Het was toen nog wel normaal om haar te hebben. Maar het krullen? Nee!
‘Neehee,’ riep ze ongeduldig. ‘Ik stond gewoon voor de spiegel mijn pony te krullen. En toen ik snel, met twee handen plus een kam, een goede pluk haar wilde sorteren, stak ik intuïtief de krultang even tussen mijn benen. Ik wilde hem niet op het houten kastje leggen, namelijk. Het besef van brand was er dus blijkbaar wel. Alleen deed mijn eeuwige gehaast me al het andere weer vergeten.’
En vanaf die dag hebben wij geen bloedband, maar een brandband. Want we werden als ‘duo wijdbeens’ natuurlijk wel de hele dag uitgelachen, maar hebben allebei nooit meer korte rokjes gedragen.