Op de redactie heeft Franska Margreets zoontje Jonathan op de arm, nu elf jaar geleden.
Franska vroeg aarzelend: ‘Mag ik je nu feliciteren of niet?’
Franska was, zonder dat ze het zelf wist, de eerste die hoorde dat Margreet zwanger was. En toen Jonathan eenmaal was geboren, was zij ook als een van de eersten op de hoogte. Dat schept een band…
Franska was de eerste tegen wie ik zei dat ik zwanger was. Nog eerder dan tegen m’n eigen vent, nog eerder dan tegen mezelf, bekende ik aan haar: ‘Ik lijk wel een zwanger wijf.’ Die woorden – ik kan het moment nog als een film voor m’n ogen afdraaien – floepten eruit toen ik in haar kantoortje zat en ze me zojuist een baan had aangeboden die ik eigenlijk niet wilde. Ingewikkeld moment, want zij dacht dat ze me een grote gunst bewees, terwijl ik mijn blik op een andere functie had laten vallen. In totale verwarring begon ik te huilen en sprak ik dus die woorden: ‘Ik lijk wel een zwanger wijf.’ Ik verfoeide het in tranen uit te barsten bij de baas. Absoluut not done, vond ik dat. Maar blijkbaar waren m’n hormonen al lekker aan het keten en deed ik dingen die ik van mezelf niet kende.
Toen ik er anderhalve maand later achter kwam dat ik zwanger was, begreep ik dat momentje wat beter. Ik mailde Franska als een van de eersten: ‘Euh, weet je nog wat ik toen zei?!’ Ze wist het niet meer. En uit haar reactie op mijn ‘blije nieuws’ maakte ik op dat de combinatie Botter/zwanger nog nooit in haar was opgekomen. ‘Jij?!’, riep ze vol ongeloof. Ja, ik moest zelf ook nogal aan het idee wennen.
Daar kreeg ik – tussen het moment dat ik het wist en de geboorte van m’n zoon – minder dan vijf maanden de tijd voor. Kromlopend van de weeën verliet ik halsoverkop de redactie en baarde ik de volgende ochtend in alle vroegte een zoon. Hij had eigenlijk nog twaalf weken moeten blijven zitten. Wetend dat Franska iedere ochtend voor dag en dauw op is, belde ik haar als een van de eersten om te zeggen: ‘Ik heb een zoon!’ Een slaapstem nam op (oeps… even vergeten dat het vrijdag was, haar thuiswerkdag) en vroeg aarzelend: ‘Mag ik je nu feliciteren of niet?’ Gierend van de blijemoederhormonen riep ik: ‘Natuurlijk!’
In de spannende weken die volgden, hadden we af en toe contact als twee mensen uit verschillende universums, proberend te begrijpen hoe de wereld van de ander er op dat moment uitzag. Toen zoonlief éindelijk naar huis mocht, kwam ze langs, met ieniemienie kleine Marokkaanse slofjes, die nog steeds vijf maten te groot waren.
Voor iemand die zelf nooit moeder werd, stond die kleine baby op haar arm haar goed. Alsof ze nooit anders had gedaan, ondersteunde ze vakkundig het hoofdje, terwijl ik toch wat bezorgd toekeek. Zoonlief liet het zich allemaal welgevallen. Voelde dat het goed zat.
En dat doet-ie nu, elf jaar later nog steeds. Paprikasoep en polentafrieten… Ik moet er niet mee aankomen. Maar als Franska ze heeft gemaakt, weet-ie dat het goed zit en smult hij ervan!
Op de redactie heeft Franska Margreets zoontje Jonathan op de arm, nu elf jaar geleden.
Margreet Botter woont met man en zoon in het midden van Nederland. Ze werkte jaren bij Libelle, waar Franska haar baas was. In de loop der jaren bloeide er een voorzichtige vriendschap tussen de twee, die zich nog steeds aan het ontwikkelen is.