Na de toespraak komt er een buurvrouw binnen. Ze ploft in de stoel naast mij en lacht: “U bent net zo dik als ik!” Ook goedemiddag. “Wij in Zambia,” zegt Rafael vrolijk, “vinden gevulde vrouwen mooi. Een olifant is ook dik en kijk eens hoe sterk dier dat is!” Ook een fijne, die olifant. De thee wordt op tafel gezet, met brood, suiker en melk met vellen. Dan zegt Rafael: “Madam Wieke, please pray with us!” Best hoor, gehoorzaam doe ik mijn ogen dicht. Er gebeurt niets. Ik gluur door mijn wimpers. Iedereen zit mij aan te kijken, ook door hun wimpers. “Madam Wieke, will you say a prayer?” Weigeren kan niet. Schietgebedje richting hemel: “Páp! Help!” Het lukt. Na tien zinnen over water zeg ik ‘amen’. Dat er maar iemand mag luisteren!‘
We zijn drie jaar verder. Herhaalde pogingen om op verschillende plekken water naar boven te halen in dit dorp, mislukten. Er zit daar niets. De school is dicht. En dat bevlogen, leuke schoolhoofd, wacht op een andere baan. Om je geloof acuut te verliezen, maar dat gebeurt hier niet. Want dan heeft God het immers zo gewild? Ik moet er, drie jaar later, nog van knarsetanden.