hoe wieke  weer gelukkig wordt 

Ik heb me toch een vette pestbui, niet normaal. Waarom? Hierom: mijn werkkamer ligt overhoop.

 

Als ik ergens niet tegen kan, is het dat mensen – zelfs mensen aan wie ik abnormaal gehecht ben – zich bemoeien met mijn kamer. Maar Man staat erop, dat eindelijk, na twaalf jaar, de houten vloer in de olie wordt gezet. Zo niet, dan verkruimelt het hout en zullen er enge zilvervisjes komen eten. ‘Overal liggen dode vliegen en hommels’, meldt hij. ‘Kijk daar dan niet naar’, snib ik, maar daar wordt hij zo mogelijk nog chagrijniger van dan ik nu ben. 

 

De boel moet opzij en naar de gang. Er staan best veel spullen in mijn kamer, weet ik heus wel. Maar dat zijn MIJN spullen. Bij elk ding zegt Man: ‘Wat heb je hier eigenlijk aan, kan het weg?’ NEE. Eerst moet er gedweild worden. Man heeft een speciale schrobmachine voor de vloeren. Gelukkig snap ik die niet. Ik kan niet meer achter mijn tafel zitten. ‘Ga dan naar de eetkamer!’ zegt Man. Dat doe ik. Maar steeds komt hij binnen pauzeren en gaat pal tegenover mij iets eten. Zoals een appel. Knaag. Krak. Kauw. Slik. En hij wil praten. Hoe moet ik dan iets creatiefs uit mijn laptop peuteren? Als ik in Zambia chagrijnig was, stapte ik op de fiets en reed naar de markt om daar een vrolijk lapje te kopen. Als ik daaraan denk, word ik nog chagrijniger. Blauwe lucht, heerlijk weer, overal lachende mensen en begroetingen: ‘how are yóu?’ Met als beloning dat lapje.

 

Ik zucht diep. Man schrobt en dweilt. Ik produceer nul komma niks. Daarom doe ik eerst een spelletje. ‘Als je dit soort suffe dingen doet, kan je net zo goed mij helpen’, zegt Man, als hij mij met het spel bezig ziet. Ik ga nog net niet gillen, maar ik sjouw mee. En daarna ga ik weg, even eruit. Naar het tuincentrum. Niet in de zon op de fiets, maar met de auto in de regen. Bah. Narcissenbollen, voor de bakken bij de voordeur en een teil violen voor op de tuintafel. Nog steeds is mijn humeur niet opgeknapt. Ik doe het mezelf aan hoor, mochten jullie denken ‘wat zit dat mens te piepen over niks zeg, niet normaal’. Wat zie ik daar? Een plant die ik in Zambia in de tuin had. Nooit geweten dat zijn naam Zantedeschia is. Op het label staat dat je heel gelukkig van hem wordt. Dat hij de lucht zuivert, maar dat hij letterlijk gaat huilen als je hem te veel water geeft. Dan janken de bladerpuntjes druppels. Ach, wat zielig. Hup, ook in de kar. Ik ga hem heel goed verzorgen. En nu snap ik waarom je gelukkig wordt van zo’n plant. Er gaat niets boven zorgen voor iets. Of het nu een mens, dier, plant of ding is. Man zou hieraan toevoegen: ‘en een houten vloer’. En, mazzel, de Zantedeschia is een beetje giftig. Dus hij moet even in de isoleer als Sjors komt (hond van dochter). Of Lily en Tijn (jongste kleinkinderen die alles lusten, dus ook planten). Maar als er iemand komt aan wie ik een pesthekel heb – die bestaat – zal ik zeggen: ‘Wil jij een lekker hapje Zantedeschia? Nee? Je weet niet wat je afslaat.’ Zo. Weg chagrijnige bui. 

 

 

 

 

Door: Wieke Biesheuvel

Wieke Biesheuvel werkte en woonde zes jaar in Zambia, is nu voorgoed terug en probeert het Nederlandse leven weer onder de knie te krijgen. Waarbij ze beurtelings verbaasd, boos, dolgelukkig, verward of blij is.

Afbeelding van Wieke Biesheuvel