Vandaag was het zo’n dag!
Ik stap in de hondenpoep en hink mopperend naar de dichtstbijzijnde bouwplaats om daar mijn schoen schoon te gaan maken. Bij de bouwplaats zie ik echter dat het hek verbogen is en dat er meerdere kinderen op het terrein spelen. Best gevaarlijk eigenlijk!
De kinderen staan bovenop de Dixies (die daar dan weer staan opdat de bouwvakkers niet op straat hoeven te zitten, en wij daar dan dus niet in trappen en dan met onze schoenen naar de bouwplaats moeten). De kids staan net zo lang op de dakjes te springen tot ze erdoorheen zakken. Raar! Maar ze zijn vrij en er is hier geen ouder te bekennen. Weten die kinderen veel dat dat gevaarlijk is. En dat die schade zal worden doorberekend en uiteindelijk, via de bouwer, de verzekering en de huizenprijs, weer gewoon bij henzelf terecht gaat komen, weten ze ook nog niet. Dat moet ze nog worden uitgelegd.
Ik loop dus maar door, maar vind dat eigenlijk fout van mezelf. Vroeger mocht je daar gewoon iets van zeggen, maar tegenwoordig ‘hoort’ dat niet meer. Heden ten dage heb je dan al snel ouders op je dak die verhaal komen halen. Maar omdat ik thuis geen Dixies heb, wordt het dan waarschijnlijk mijn eigen dak. En daar heb ik geen zin in. Ik ga dus maar snel verder met mijn eigen leven en passeer zachtjes mopperend het schoolgebouw waar nog wél op de kinderen wordt gepast, zij het dan tegen betaling. Hier zitten de kindertjes op de naschoolse opvang. Zij verblijven ook binnen de hekken, maar dan anders. Zij krijgen speelgoed aangereikt in de vorm van springtouwen en ballen, en dat maakt me weer blij.
En tsja… dat al dat speelmateriaal in een winkelkarretje van de plaatselijke supermarkt ligt, dat negeer ik maar even. In mijn tijd waren die karretjes nog eigendom van de supermarkt, maar ik zie ze tegenwoordig wel vaker in sloten liggen of in voortuinen staan. Volgens mij wordt eigenlijk alleen in zo’n inburgeringscursus nog uitgelegd dat dit niet de bedoeling is, maar is dat in de praktijk inmiddels allang achterhaald. Ik loop dus maar door. Al denk ik nog steeds hondenpoep te ruiken en hoop ik maar dat de mevrouw die naast me voor het rode voetgangerslicht staat hier geen last van heeft.
Maar ik vermoed toch van wel. Want wanneer het licht op groen springt, spurt ze weg. Ze struikelt echter twee meter verderop over een leeg blikje dat iemand achteloos op straat heeft gegooid, en er rollen wat boodschappen uit haar tas. Ik zie dat ze een nieuwe trui heeft gekocht!
Ik zie echter ook dat de beveiligingstag nog aan de trui zit en denk nog: wat dom dat de verkoopster die niet heeft verwijderd. Maar ik help haar wel snel haar spullen bijeen te rapen, wanneer een menneke dat amper boven het stuur uitkomt alvast optrekkende geluiden maakt met zijn sportwagentje.
‘Wat?’ roep ik onnadenkend terwijl ik mijn handen in de lucht houd.
En dan doet weer iemand anders zijn raampje open en schreeuwt mij vriendelijk toe: ‘Hé, aso! Zie je niet dat het voetgangerslicht allang op rood staat? Daar hebben we afspraken over gemaakt, ja! Om de wereld een beetje leefbaar te houden!’
En dan loop ik maar snel door. Ik wil tenslotte niemand tot last zijn. Maar ik moet thuis toch wel een beetje huilen.