School belt nooit voor niets
Op de hoek van de straat neemt May de hap lucht die ze net al nodig had en belt haar man. Dat er iets is. Dat we op gesprek moeten komen.
Mijn iPhone trilt in mijn hand. Hij ligt half op mijn stuur omdat ik al fietsend een straatje in de Amsterdamse Pijp zoek. Daar is een evenementje van mijn werk. Net voordat mijn fietsband tussen een tramrail verdwijnt, klem ik de telefoon tussen oor en schouder. Omdat ik zo druk manoeuvreer, zie ik de naam van de beller niet op het scherm. Anders had ik geweten dat er ‘school Flo’ in het scherm stond en had ik een hap lucht genomen voordat ik opnam.
School belt nooit voor niets. Iemand is ziek, iemand heeft geplast of iemand is vergeten dat het studiemiddag is en die iemand moet als de wiedeweerga haar kinderen komen halen. Of iemand is lastig. Echt lastig.
Dat laatste is het geval. Flo is druk, rent heen en weer door de klas, maakt harde geluiden en heeft kindjes omgeduwd. Ik luister. Hoe ik de juf ook probeer te begrijpen, ik herken niets van onze dochter in haar verhaal. ‘Als ze zich maandag weer zo gedraagt, moeten jullie haar meteen komen halen.’ Zegt de juf. Op deze manier eist ze te veel van haar en gaat het ten koste van de rest van de klas.
We plannen een afspraak in om de situatie samen te bespreken en ik hang weer op. Inmiddels ben ik op de plaats van bestemming, maar ik fiets een klein stukje terug. Naar de hoek van de straat. Daar neem ik de hap lucht die ik net al nodig had en bel mijn man. Dat er iets is. Dat we op gesprek moeten komen. Dat-we-maandag-standby-moeten-staan-om-in-te-grijpen-als-het-mis-gaat-maar-dat-ik-maandag-in-Parijs-ben-voor-werk-en-hoe-het-dan-toch-allemaal-moet.
Hij zegt dat ik even heel diep moet zuchten en dat ik lief ben
Dat ik rustig moet zijn. Dat het goed komt. Dat we vaker voor hete vuren hebben gestaan en met bijltjes hebben gehakt. Dat we het er vanavond over hebben. Dat ik even heel diep moet zuchten en dat ik lief ben.
Als ik even later het pand binnenloop waar ik een afspraak heb, hoor ik mezelf ‘heel goed, en met jou?’ zeggen als iemand me vraagt hoe het met me gaat.
Thuis tref ik een heel druk meisje. Zelfs Stella, onze extreem ervaren, liefste, vaste supernanny weet het even niet. Flo blijft maar rennen, hongert naar prikkels. Wil YouTube-filmpjes kijken met het geluid op standje allerhardst, vraagt een minuut later naar een spel op de iPad en gooit dan ineens mijn laptop op de grond. Dus dit bedoelde de juf.
We besluiten een prikkelvrij weekend in te lassen. Mijn telefoon verstop ik in het dashboardkastje van mijn auto en de computer blijft dicht. We halen de fietsen uit de schuur en gaan er op uit. Op de gevaarlijker stukken fietst Bel en zit Flo achterop. Als de situatie wat overzichtelijker is, fietst Flo. We drinken appelsap bij een oudhollandse speeltuin en het leven is goed.
Zondag herhalen we de digitale detox. Eerst maar eens koffie drinken aan het strand en dan uitgebreid boodschappen doen voor de week. Die middag vertrek ik naar Parijs en komen mijn ouders oppassen dus dan moeten de kasten gevuld zijn. In de supermarkt klimmen alle meisjes in mijn kar. Flo laadt appels in en komkommers en haar lievelingspasta (verse ravioli met tomaat/mascarponesaus) moet natuurlijk ook mee.
Na een kwartier ben ik haar kwijt. Ik vind haar in het kinderhoekje dat Albert Heijn voor de kleintjes heeft ingericht. Naast haar zit een klein meisje dat ik Italiaans hoor praten met haar moeder. Ineens kijkt de moeder fel en boos. Naar Flo. Ik hoef niet te vragen wat er is gebeurd. Ik weet het al.
Toevallig spreek ik Italiaans (nou ja toevallig, toevallig, ik heb er een half jaar elke dag voor geploeterd en er heel wat vakanties tegenaan gegooid) dus ik excuseer me in haar taal. ‘Ze bedoelt het niet slecht. Ze is autistisch en weet niet zo goed de grens tussen wat wel en niet kan. Dit is haar vraag om aandacht.’ Althans, dat probeer ik de vrouw uit te leggen.
Ze strekt haar arm voor zich uit in een ‘ik wil hier niets meer over horen’ houding en zegt ‘It’s ok. It’s really ok.’ Toch ga ik verder. Zeg dat ik het liefste meisje van de wereld heb maar dat ze even door een onrustige fase gaat. Dat het op school ook even minder ging en dat ze als het morgen weer mis gaat, moet worden opgehaald. ‘Mam, je huílt bijna!’ Mijn middelste meisje is naast me komen staan. De vrouw herhaalt zichzelf nog een keer. ‘It’s ok.’ Voor ik het weet heb ik twee dikke Italiaanse kussen op mijn wang te pakken. ‘It’s ok.’
De meisjes willen een rondje in het autootje dat bij de ingang van de supermarkt staat. Ik gooi er vijftig cent in terwijl ik de tassen uit mijn kar til. Daar is de Italiaanse vrouw weer. Of haar dochter ook in het autootje wil, vraag ik. ‘Non… la bimba…’ Zegt het meisje. Die kijkt wel beter uit. De vrouw vertelt me dat haar vriendin een autistische zoon heeft en dat ze weet hoe moeilijk het soms kan zijn.
‘Meestal is het echt heel erg goed te doen.’ Zeg ik. ‘Alleen nu is het even zwaar.’ Weer die hap lucht die moet voorkomen dat ik heel hard ga huilen. De vrouw knikt. ‘Ma tu sei forta. Tu la faccia!’ Jij bent dapper, jij gaat dit redden.
Die moest ik maar eens inlijsten dit weekend.