Of Flo misschien ook een ‘bakini’ zou willen
De wereld van Flo is vaak anders dan die van veel andere kinderen. Maar met sommige dingen is het toch precies hetzelfde.
‘Zullen we eerst tandenpoetsen? We gaan eerst tandenpoetsen, Flo.’ Van de fase zeventig keer dezelfde vraag stellen en zeventig keer exact hetzelfde antwoord verwachten, is Flo doorgeschoven naar het volgende loket; zelf zowel vraag als antwoord oplepelen, passend bij het moment van de dag. ‘Mag ik in bad? Je mag in bad Flo.’ Dat werk.
Ze draait zelf het dopje van haar lievelingstandpasta (Pasta del Capitano, zelfs met tandpasta weten Italianen kleine kinderzieltjes voor zich te winnen), doet een beetje op de borstel van haar elektrische tandenborstel en houdt die, een tikje onhandig als altijd, met de borstel naar beneden vast. Terwijl ik het kloddertje (‘Geeft niets Flo, we doen het gewoon opnieuw’) van het aanrecht veeg, pakt ze met haar handjes de kraag van haar T-shirt vast en kijkt naar beneden. Dat doet ze sinds een paar weken. Een paar keer per dag. Verbaasd over de verandering die zich daar voltrekt. Daarna trekt ze de hals van mijn top naar zich toe. Ook hier gluurt ze over de rand. Haar blik gaat van links naar rechts en weer terug. ‘Heb je een bakini aan, mama?’ ze wijst naar mijn behaatje. Ik knik. Of Flo misschien ook een ‘bakini’ zou willen, opper ik. Al weken wacht ik op het juiste moment om de stapel behaatjes en ondersteunende hemdjes toe te voegen aan haar garderobe. In de lente overstappen van Uggs naar slippers en van warme winterjas naar luchtig jakje is al een klusje, laat staan haar elke dag in een ‘bakini’ te hijsen. Mijn geduld is gelukkig groot want Flo schudt van nee. ‘Ben je mal, konijntje. Ik hoef toch geen bakini?’
Ze vraagt of het vandaag de laatste dag van de week is. En omdat Flo nu dus ook weet dat de vraag stellen gelijk is aan hem beantwoorden, knikt ze zelf maar vast. De laatste dag van de week. Dus disco op groep Jupiter. Terwijl ik, inmiddels haar tanden poetsend, rollerdisco van K3 inzet en vraag of ze daarop gaat dansen, knikt ze zo hard dat de tandenborstel heen en weer kleppert in haar mond. ‘Die ken ik!’ zegt ze met volle mond. ‘Daar ga ik op dansen.’
De mond wordt afgeveegd. ‘Komt Lars zo? Lars komt zo.’ Lars is de laatste aanwinst van het legioen fantastische mensen dat zich om Flo heeft gevormd. Tot Covid haar valse staartje roerde, rockte hij de podia van het land als drummer van verschillende bands, maar nu hij toch maar een beetje thuis met zijn drumstokjes zat te jongleren, monsterde hij aan op haar bus. En zoals dat gaat met meisjes en drummerboys heeft ook Lars een hoekje in het hart van Flo gevonden.
Terwijl ze vraagt of ik nog even wil vertellen over het gele meisje en het stippelmeisje in hun zwarte auto (geen idee wat dat zijn, maar ik speel het spel) waar ze echt ‘hele goede vriendinnen mee gaat worden’ en ik ondertussen nog een borstel door haar haren jas, ben ik ineens weer terug in ons eerste huis aan de Amsterdamse Eerste Helmersstraat. Ik gluur om het hoekje van ons kleine keukentje. Voor me een driejarig meisje, donkerbruine krullen tot op haar schouders, een blauwwit geblokt jurkje dat, samen met het hondje van mijn moeder, in een Albert Heijn-kratje is gekropen.
Ik weet nog wat ik toen wenste. Of ze maar altijd precies zo kon blijven. En die wens, die is dus uitgekomen.