Niet huilen! (Wat ik fout deed in de opvoeding 2)
Wij mochten niet huilen van mijn moeder. En mijn kinderen mochten het eigenlijk ook niet, van mij. Waarom?
Wij mochten nooit huilen van mijn moeder. Daar kon ze niet tegen. Als we gingen huilen, riep ze streng dat we on-mid-del-lijk moesten ophouden met dat gejank. Zo niet, dan zwaaide er iets. Een flèr, zoals dat vroeger heette. (Veel te gezellig woord… die oorvijgen kwamen hard aan.) Of erger. Als we ’s nachts lagen te huilen en niet konden stoppen, werden we weleens met pyjama en al onder de koude douche gezet.
Dit was een doodnormale jaren-vijftig-opvoeding, in een doodnormaal gezin. Toen ik zelf kinderen kreeg, in de verlichte jaren tachtig, ging ik alles anders doen. Maar als ik daar nu op terugkijk, zie ik dat mijn kinderen ook niet mochten huilen van mij.
Niet dat ik ze dwong om te stoppen, nee: ik verleidde ze om te stoppen, ik smeekte ze om te stoppen, ik wrong me in alle bochten om te zorgen dat ze stopten. “Het is goed schatje, het is niet erg, kusje erop, chocolaatje erop, help, wat kan ik voor je doen, zeg het maar, ik doe alles, maar stop in hemelsnaam met huilen…” Dat was ongeveer de boodschap. Ze moeten perfect begrepen hebben dat mama er niet tegen kon.
Terwijl je een huilend kind natuurlijk alleen maar hoeft te troosten. Niet alleen laten met de pijn, maar koesteren en laten voelen dat het veilig is om verdrietig te zijn. Omarmen en ondersteunen. “Kom maar popje, wat naar voor je, och, och, tuttut, huil maar even hoor, natuurlijk moet je even huilen, het is oké…” Na een poosje stopt het kind vanzelf, of je hoort dat het huilen verandert van echt in onecht. En op dat moment zeg je: “Is het over? Hollen maar.”
Dat is mijn kennis van nu: alle emoties zijn oké, en alle emoties gaan vanzelf over als ze er maar mogen zijn. Mag dat niet, moet je als kind je gevoelens met geweld onderdrukken en wegstoppen, dan blijft er altijd iets zitten, in de vorm van spanning, stress, overgevoeligheid.
Ik kan er nog niet tegen. Naast me woont een jonge moeder met een peuter die ze weleens laat huilen, ’s nachts. Ik hoor het gedempt door de muur; het klinkt wanhopig, paniekerig in mijn oren, het duurt te lang, ze troost hem niet. Laatst hoorde ik het weer en barstte ik pardoes zelf in tranen uit. Mijn innerlijke kind is kennelijk nog niet uitgehuild.