‘Maar het idee dat delen van mijn lieve meisje verder zouden leven in andere lichamen was op dat moment onverdraaglijk.’

 

‘Met gierende sirenes was ze afgevoerd. ‘We doen wat we kunnen’, zeiden de artsen tegen me, maar ik wist dat het niet goed kwam. We zaten notabene aan de koffie. Gewoon de krant lezen en af en toe iets tegen elkaar zeggen. Plotseling viel ze van haar stoel. Haar lichaam schokte nog een paar keer en toen was er niets meer. Een hartinfarct was haar fataal geworden, hoorde ik later in het ziekenhuis. En dat terwijl ze nog nooit last van haar hart had gehad. Behalve een griep had ze überhaupt nog nooit met haar gezondheid gesukkeld.

 

Ze was koud overleden of het donorregister was al geraadpleegd. Natuurlijk wist ik dat zij een codicil had ingevuld. Dat hadden we allebei. Toen we de enveloppen samen naar de brievenbus brachten maakten we nog grapjes dat er vast niemand meer om ons meer zat te springen als het zover was, omdat we minstens honderdtien zouden worden. Maar ze was nog niet eens zeventig toen ik daar in het ziekenhuis zat en een arts over het donorregister en een transplantatie-coördinator begon en dat er snel gehandeld moest worden. Ik zat aan haar bed. Had haar hand nog vast. Keek naar haar gezicht. Zo gaaf en rustig dat het leek alsof ze sliep.

 

Het idee dat iemand aan haar ging zitten, dat er organen uit haar gehaald zouden worden, dat delen van mijn lieve meisje verder zouden leven in andere lichamen… onverdraaglijk! Ik zei dat ik het niet wilde. Dat dit niet ging gebeuren. Van mijn leven niet! Ik had toch een vetorecht in deze? De arts beaamde dat.

 

Toen de kinderen aankwamen in het ziekenhuis was het onderwerp al van tafel. Ik denk niet dat die op de hoogte waren van het codicil en als ze er al ooit over gehoord hadden, kwam dat nu niet in hen op. Ik begon in ieder geval nergens over en zij ook niet. Wat er besproken was met de arts, hield ik voor mezelf. Dat voelde op dat moment goed. De twijfels kwamen nadien pas. We hadden het er immers uitgebreid samen over gehad destijds, dat we bewust donor wilden zijn en dat we daar allebei honderd procent achterstonden. Zij was de eerste die er ooit over begon. Omdat het haar een fijn idee had geleken om het leven van iemand anders te kunnen redden als dat van haar afgelopen was. Ik had dat genegeerd, haar wensen genegeerd. Omdat de gedachte dat ze naar een kille operatiekamer werd gereden waar vreemden over haar lichaam konden beschikken, onverdraaglijk was op dat moment. Des te langer dat geleden is, des te moeilijker ik het ermee heb. Het voelt alsof ik haar verloochend heb. Daarbij zijn er inmiddels misschien ook mensen overleden die nu nog hadden kunnen leven. Als ik niet zo egoïstisch was geweest.’

 

 
Jos’ naam is vanwege privacy gefingeerd. Zijn echte naam is bekend bij de redactie.

 

Moet jou ook iets van het hart en wil je dat (anoniem) met ons delen? Stuur dan een mail naar info@franska.nl onder vermelding van ‘Dit moet ik even kwijt’.