Misschien had m’n collega toch gelijk…

 

Soms moet je gewoon je ongelijk een keer toe kunnen geven. Ik ben er bijna aan toe. Bijna. Maar nog steeds niet helemaal. 

 

Al van kleins af aan had ik een merkwaardige voorkeur voor huizen ‘met karakter’, om het maar zo te noemen. Altijd als we – op vakantie in Joegoslavië – bij onze ouders achterin de auto zaten, riepen we tegen elkaar (zus en ik, zij had duidelijk dezelfde afwijking): ‘Hé, kijk! Een clubhuis!’ We wezen dan naar half vervallen huizen, die er lekker verlaten bijstonden. Lang voor die vreselijke oorlog trouwens, waardoor veel huizen in puin achterbleven. Nog in de tijd van Tito. Toen stonden er ook al veel bouwvallen in dat land. 

 

Hé kijk een clubhuis? We hadden niet eens een club, maar dat was blijkbaar van later zorg. Realiseer ik me nu pas.

 

Toen m’n man in m’n leven kwam en we voor het eerst samen op vakantie gingen, ontdekte ik dat hij met hetzelfde vervallen-huizen-virus is besmet. We zagen overal langs de weg leuke huizen. Vonden het ook altijd leuk om elkaar erop te wijzen. Lekker landelijk, half overwoekerd door klimop of deels kapot sprak ons het meeste aan. Niet dat wij nou van die types zijn die graag huizen opknappen, dus eigenlijk past die voorkeur helemaal niet bij ons, maar ja, wat doe je eraan, je kan maar ergens op vallen. Zo vielen we dus ook op het huis waar we nu al tig jaar in wonen. 

 

Man waarschuwde nog even, toen we er serieus over dachten om het huis te kopen, dat ik niet moest denken dat we er zelf eindeloos aan zouden gaan verbouwen. Toen we voor de tweede keer naar binnen stonden te gluren zei ik daarom heel voorzichtig: ‘maar die donkerbruine plafonds kunnen we misschien toch wel even wit verven?’ Dat was oké. En dat hebben we ook ‘even’ gedaan. Maar veel gekker moest het niet worden.

 

Veel later werkte er bij mij op de redactie iemand die een huis kocht en er niet over dacht om erin te trekken voordat alles helemaal stylish verantwoord verbouwd en honderd procent spic en span was. Heel andere instelling dus. Wij gingen gewoon middenin de aangetroffen situatie wonen en knapten van lieverlee steeds een stukje op. Elke keer als we weer wat gespaard hadden een kamer, stukje dak, wc of badkamer. Met als gevolg dat de ene ruimte overduidelijk de touch van een ander decennium heeft meegekregen dan de andere. Het is niet anders. Smaken veranderen nu eenmaal. En met als bijkomend gevolg dat wat als eerste opgeknapt is ook als eerste weer aan een beurt toe is. 

 

Met de collega die haar huis eerst helemaal stylish verantwoord wilde hebben, had ik later nog een discussie toen we samen met het vtwonen-magazine aan de slag waren. Ik pleitte voor een huis waar nog wat aan te klussen viel en zij voor een kant-en-klaar ‘paleisje’. Met als resultaat dat ik toch een beetje m’n zin kreeg en er ook artikelen kwamen met koppen als: ‘De charme van een huis dat nooit af is’.

 

Nou, daar weet ik intussen van alles van, van die charme. Niet alleen is er hier altijd wel nét iemand bezig, nét iemand klaar of iemand op komst om iets te timmeren, schilderen of vervangen, ikzelf lig ook om de haverklap over de vloer om wc-brillen los te schroeven (vorige week nog), drempels te plamuren, plinten te schilderen, kastjes te repareren, vloeren te ontdoen van verfvlekken of ik sta op een trap te balanceren om een wand of plafond bij te werken. 

 

Hoezo ‘De charme van een huis dat nooit af is’? Hoe kwam ik op dat stomme idee? Hoeveel ik ook van m’n huis houd, ik droom af en toe stiekem van een strak appartement, waar hooguit eens in het halfjaar een lamp vervangen moet worden. Misschien had die collega toch wel gelijk. Ik zal haar eens bellen en het opbiechten. Of gewoon de link van dit stukkie sturen. 

 

Ik wens je een heel fijne week. Straks even naar de klusmarkt voor een emmer verf.

 

Liefs,

Franska

 

Door: Franska

Afbeelding van Franska