Mijn kleindochter hobbelt langzaam richting the terrible two
En ik voorzie nogal wat temperament.
De vrijdag is voor haar en mocht ik al eens denken dat het een dag wat minder goed uitkomt, dan zijn haar stralende lach en haar uitgestoken armpjes genoeg om alles te vergeten wat er eventueel nog op mijn planning stond en me vol overgave in het oppassen te storten. Boekjes lezen, blokjes stapelen (of door de kamer smijten), een eitje tikken en Danoontjes verorberen, verstoppertje spelen of op schoot zitten om te kleuren of wat daar voor doorgaat. En naar buiten natuurlijk. Het is soms plannen geblazen tussen de buien door, maar als het even kan gaan we richting het park, een boodschapje doen, etalages kijken of koffie drinken – althans ik.
Afgelopen vrijdag paste ik bij mij dochter thuis op en onderweg terug na een rondje park in de miezerregen kon ik haar op een gegeven moment niet meer in haar buggy houden. Dat was toen ze een afgedankt plastic loopfietsje op de stoep zag staan waar ze coûte que coûte op wilde zitten. En waarom ook niet? Dolgelukkig waggelde ze richting loopfietsje en overgelukkig zette ze zichzelf in beweging toen ik haar erop had gezet. De pakweg 150 meter naar haar huis kostte eindeloos lang en tegen de tijd dat we zover waren gevorderd zeek het van de regen.
‘Naar binnen’, zei ik terwijl ik haar van haar gevonden fietsje dacht te tillen. ‘Dacht’ inderdaad want haar altijd zo beweeglijke lijfje veranderde in één klap in een niet meer te tillen slappe pop die absoluut niet van plan was om mee te geven. ‘Kom op!’ hoorde ik mezelf zeggen. No way, dacht het kleine ding en om haar verzet kracht bij te zetten, zette ze het op een oorverdovend krijsen. Ik probeerde haar nog eens op te tillen, tevergeefs, en daar stond ik dan. Was ik het vergeten van vroeger toen mijn dochter klein was of kende ik dit echt niet? Dit temperament kwam me namelijk uniek voor. En dan waren we in de tussentijd nog steeds niet binnen en moesten we ook nog die ellendige trappen op zien te komen.
Toen ik haar eindelijk van haar aftandse fietsje had weten te sjorren en mee het halletje in had weten te slepen probeerde ik haar tot bedaren te brengen. Maar nee was nee en bleef nee! Ik verbaasde me om mijn eigen onmacht en het echt niet weten wat ik met haar aan moest. Totdat ik haar resoluut – ‘wat zullen we nou krijgen zeg!’ – op mijn heup klemde om haar mee naar boven te nemen. Daar duurde de huilbui, die inmiddels was overgegaan in een soort snikken met de bijbehorende lange uithalen en vuurrode wangetjes, nog minstens een half uur. Ik probeerde haar te wiegen – ze duwde me weg. Ik probeerde haar te laten drinken – ze duwde de fles weg. Toen tilde ik haar op om met haar tegen me aangeklemd door de kamer te gaan lopen ijsberen alsof ze weer een baby was.
Ze werd echt wel weer rustig en ik heb haar ook echt nog wel zien lachen die middag. Wat ik weet is dat grenzen stellen en optreden en al die andere niet leuke dingen onvermijdelijk zijn. Wat ik weet is dat het een klier van een peuter wordt als er niet wordt bijgestuurd. Wat ik niet weet is of onze krachtmeting geholpen heeft. Ik hoop het heel erg, want ik zat er waarschijnlijk nog meer mee dan zij.