Meten is (niet willen) weten

 

 

 

Ik leg mijn duim en wijsvinger om de voet van mijn wijnglas en draai er een beetje aan. Geliefde is net binnengekomen na een lange werkdag.

 

 

Het vaste ritueel ontvouwt zich. Hond blaft zich schor, doet een plasje van geluk, werpt zich voor zijn voeten en smeekt om langdurig buikstrelen. Geliefde hangt zijn jas over de stoel (die ik straks als hij naar de wc gaat aan de kapstok zal hangen) en ik schenk een glas gin-tonic voor hem in. Eigenlijk zouden we alcoholvrij, maar ja. Nu zijn we even samen en als er twee mensen zijn die goed zijn in het plukken van de dag, wat zeg ik, het uur, het kwartier, de minuut, dan zijn wij het.

 
Afijn. Dat ging vooraf. Nu kijk ik naar beneden en heel af en toe onder mijn linkerwenkbrauw door, naar hem. Hij heeft Met Het Oog Op Morgen geluisterd in de auto. En het ging er weer over. Over een mogelijk verband tussen die ontzettend spontane inenting tegen de Mexicaanse Griep en een mogelijk verband met autisme.
Dus daar zitten we. Want brave burgers als we waren, hadden ook wij ons meisje naar de RAI gestuurd. Twee jaar en dertien dagen was ze geweest en dan moest je die prik. Een roze joggingpakje had ik haar aangedaan. Geen idee waar de prik zou komen, bil of bovenarm, dus alles was makkelijk omhoog te schuiven. Ze had het goed gedaan. Zoals ze alles in haar leven goed gedaan had. Drie tienen bij haar APGAR-score na de geboorte. Trots hadden wij ons op de borst getrommeld. Haar eerste tienen. Velen zouden vanzelfsprekend volgen. Hoe weinig wij toen wisten.

 
Rechtop zitten met zes maanden, kruipen bij negen, haar eerste stapjes los op papa’s verjaardag toen ze zelf nog geen veertien maanden was. Zelfs de bevalling was volgens het boekje geweest, daar op drie hoog in de Eerste Helmersstraat. Ik had werkelijk het mooiste meisje van de wereld gebaard.

 
Wanneer was nou dat moment geweest dat we dachten ‘er klopt iets niet’? Geliefde vraagt het me over zijn gin-tonic. Ik trek mijn schouders omhoog. Honderd keer heb ik me deze vraag gesteld. Wanneer begon het? De blikken van de juffen op de crèche. Voorzichtige vragen over zuurstoftekort bij de bevalling, autisme in de familie… Nee? Echt niet? En of ze thuis ook zo in haar eigen wereldje zat? Ik heb vaak gebitst dat Einstein pas op zijn vierde ging praten en dat het mij geweldig leek om in je eigen wereld te kunnen zitten. Dan zou ik me dit gezever van jullie ook niet zo aantrekken, dacht ik er dan bij.

 
De waardoor-vraag plopt nog vaker op. Kwam het door die ene keer dat ze uit haar triptrap-stoel was gevallen? Haar kopje kraakte en knarste, zo hard raakte ze de vloer. Zou het erfelijk zijn? Mijn schoonvader had een uitzonderlijke intelligentie, maar heeft zich twintig jaar lang bij elke verjaardag voorgesteld aan de beste vriend van mijn man.

 
Willen we het waarom weten? Moeten we het weten? Voor mij zijn er twee redenen waarom ik een onderzoekstraject in zou gaan. Optie 1 (als het helpt om haar te “genezen”) vervalt; want niet mogelijk. Dan optie 2; stel onze andere meisjes willen kinderen. Dan wil je weten of er een erfelijke factor in het spel is en zo ja, hoe groot die is. Ik kijk naar mijn lief en neem een slok uit dat glas dat ik zo heb vastgeklemd. Dat het raar voelt, optie 2. Dat je onze dochters niet een kind als Flo wenst, voelt als verraad. En ook ben ik bang dat er een “schuldige” aan het licht komt. Het komt door jou, het komt door mij. Gaan we dat niet ooit in een donker uur naar elkaars hoofd slingeren?

 
Meten is weten, zeggen ze. Maar wíllen weten of (nog) níet willen weten; ik geloof dat ik die bal nog even voor me uit schop.

 

NB. Ik ben totaal geen anti-vaxxer en heb vertrouwen in de medische wetenschap. Ook denk ik echt niet dat er een relatie bestaat tussen het vaccin en het autisme van Flo. Het is dat anderen het zeggen en dat bij ons de urgentie tot de vraag tot het doen van onderzoek aanwakkert.

Door: May-Britt Mobach

Afbeelding van May-Britt Mobach