May maakt er een feest van
Tot deze opmerking van een vrouw bij de kapper…
We nemen het ervan. Ik sta op maandagmiddag op het schoolplein en aangezien dat zelden tot nooit voorkomt, maken we er een feest van. Ja natuurlijk mag er een vriendinnetje mee. Ja natuurlijk gaan we kwartetten. Drie potjes. En ja natuurlijk mag Igoné een poppenkastvoorstelling met glitterbeestjes geven. En ja ja ja natuurlijk gaan we een lange boswandeling maken met Monti in de Haarlemmerhout. Met twee fietsen. Vooruit. Die verdeel ik dan over vier kinderen. Flo mag op de veilige stukjes, Bel neemt het riskantere deel voor haar rekening.
Voor het gemak trek ik mijn hardloopschoenen aan. Zo kan ik een sprintje trekken als een van de vier, meestal Flo, op drift raakt. Het feest begint al om de hoek. We zien twee andere meisjes met een hondje. Flo babbelt haar hondjes-uitlaat-riedel. “Hoe heet jullie hond?” Wacht op antwoord. Herhaalt naam van hond. “Mijn hond heet Monti.” Ze giechelt. “Schattig hè.”
Het hondje van de meisjes, Charlie in dit geval, blijkt het hondje van de kapper om de hoek. En laat Flo daar nou nog niet zo lang geleden geweest zijn. Bekend terrein, kortom. De meisjes lopen met het hondje naar binnen en Flo gaat er achteraan. Want a. er is een hond en b. bij de kapper staat een enorme schaal snoepjes. Knappe kop die daar weerstand tegen kan bieden.
Flo doet niets in de tweede versnelling. En ook niet in de derde. Dus die deur, die zwaait open. Zo hard dat de pilaar met bloemendecoratie wankelt. Als ik een kappersklant heel verontrust “Wat doe je NOU toch?” hoor zeggen, hoef ik eigenlijk al niet te kijken om het te weten. Die pilaar, die is omgevallen. Met vaas. Met bloemen. Gelukkig zijn vaas en bloemen van plastic, dus geen scherven en geen water. En de kapster is vriendelijk. Terwijl ik de klant in kwestie nog zes keer “Wat heb je nou toch gedáán??” hoor zeggen, vouwen wij het kunstwerk terug in oorspronkelijke staat. Ondertussen bedank ik haar nogmaals voor de fijne kapseltjes die ze onze dochters heeft bezorgd. En ja, natuurlijk mag Flo een snoepje pakken.
Als ik de kluwen kinderen en hond probeer te ontwarren en iedereen weer naar buiten veeg, blijft de klant ons aankijken boven haar kopje koffie. Haar ogen groter dan haar schotel. Terwijl ik de jongste twee bij mijn hand pak en met de kapster nog snel een afspraak voor de zomervakantie bespreek, roep ik Flo. “Kom nou.” Ze geeft niet thuis. Veel te leuk hier. Snoep, hond, wat wil ik nou?
Ik roep nog eens. Scherm met het bos. En met de aardbeienijsjes die op ons wachten als we terugkomen. Geen reactie. Ik loop naar haar toe. Zeg dat ze in mijn oogjes moet kijken. Ik geef haar een knuffel en vouw mijn hand ferm om haar bovenarm. Dat wil nog wel eens helpen. Laatste poging. Ik gooi Monti in de strijd. Monti en ik gaan naar het bos. Monti en ik staan bij de deur. Flo. Flootje. “Ik ben geen Flootje.” Ah, reactie. “Flootje is weg. Weggevlogen. Flootje is in de wolken. Ik ben Flo.” Ah tuurlijk, vergeten. Ook bijzondere kinderen gaan puberen. Ook bijzondere kinderen voelen zich ineens te groot. “Sorry, Flo. Ga je mee?”
De klant blijft me aanstaren alsof ze de paus ziet pingpongen in de gele zwembroek van Dries Roelvink. Zoiets. Dan opent ze haar mond. Al haar observaties vragen om een duidelijke conclusie van haar kant, blijkbaar.
“Uw dochter. Wat luistert ze slecht, hè?”
Mijn verhitte hoofd kijkt naar haar. Ik zeg dat ze autistisch is en aanvaard, ferm en bits maar toch, de excuses die ze vervolgens maakt.
Als ik over de drempel van de kapperswinkel stap (met Flo!) weet ik wat ik had moeten zeggen. Mijn dochter kan misschien niet goed luisteren. U kunt blijkbaar heel slecht zien.