Mag ik heel even alleen?
‘Het is ánders, niet erg.’ ‘Ik heb nooit een empty-nest-syndroom want Flo blijft lekker bij ons wonen.’
‘Zo gezellig, ik zal altijd die leuke kinderboeken kunnen blijven kopen want Flo blijft ze leuk vinden.’
Zomaar een greep uit oneliners waarmee ik strooi als mensen vragen hoe dat nou is, een kind met een verstandelijke beperking en autisme toe.
Ik zeg ook andere dingen. ‘Je kan ook een heel vervelend kind hebben, Flo is de allerliefste.’ Of: ‘Zij gaat tenminste niet aan de drugs en zal niet ten prooi vallen aan loverboys’ en ‘Trouwens, vrienden van ons hebben een hoogbegaafd kind, dat is ook geen feest hoor.’ En dan gooi ik er wat cijfers tegenaan zoals het zelfmoordpercentage onder hoogbegaafde kinderen en het lage percentage dat daadwerkelijk ook gaat studeren.
Zo voel ik het ook. Ons meisje is van een ongekende liefheid, haar wangetjes zo zacht dat je er een kussen van wilt, haar haar krult als dat van een klassieke pop. Ik kan met haar lachen, ze wil helpen, ze zet stapjes vooruit, heus.
Maar soms, als ik naar buiten kijk, naar mijn vriendinnen met niets-aan-de-hand-dochters die hups met z’n allen met vakantie gaan, zomaar ergens kunnen blijven plakken zonder dat het met pictogrammen ingekleed en voorbereid hoeft te worden, die niet altijd scherp hoeven te zijn en aan hoeven te staan (Gaat ze naar de wc boven? Dan moet ze vast poepen, dan moet ik erachteraan. Glipt ze de keuken in? Heb ik het broodbeleg goed verstopt tussen de tortilla-pannenkoeken?), die gewoon een gesprek kunnen voeren zonder dat ze 337 keer (ik overdrijf niet) dezelfde vraag hoeven te beantwoorden, die er niet over na hoeven te denken of het weekendprogramma te druk is, die gewoon met hun man in een bed slapen zonder een meisje erbij, die grossieren in oppassen en niet na hoeven te denken of iemand hun kind “aankan”. Ja dan, soms, heel soms, denk ik weleens: ‘Soms is het best even pittig.’
Maar niet verder vertellen, oké?