Louise
Ashja heeft een jaloersmakend mooi huis in Frankrijk. Iedere week schrijft ze voor jou over haar avonturen in La douce France
We zijn er. Terwijl Ed de auto leeghaalt, open ik de luiken van het huis en check ik de brievenbus. Naast allerlei ongezellig ogende enveloppen zit er ook een vrolijk gekleurd A-viertje in de brievenbus. ‘We vallen met onze neus in de boter’, zeg ik. ‘Een wijnproeverij’, hoopt Ed. ‘Nee, morgen is het fête votive.’ Het jaarlijks terugkerend dorpsfeest heeft vorig jaar een facelift gehad. Geen vleesbakkende burgemeester meer die samen met zijn raadsleden de entrecôtes voor alle dorpelingen bereidt, nee, het dorp heeft een heuse marché gourmand gekregen. Iedereen scharrelt zijn eigen kostje bij de lokale producteurs bij elkaar en eet dit gezamenlijk aan lange, met wit papier gedekte tafels waar om de meter al een ontkurkte fles rode wijn klaarstaat.
Alleen vindt het feest dit jaar niet plaats op het kerkplein, waardoor de dorpelingen alleen maar uit hun huis hoeven te vallen om erbij te zijn, maar boven op de heuvel bij Le Stade. Dat is een grote open plek waar de ene keer een hondenshow georganiseerd wordt met aansluitend een rommelmarkt, en de andere keer een petanquewedstrijd gespeeld wordt. Maar zelfs met de vrolijk aangeklede eetkraampjes en een kermis voor de kleintjes wil het op de heuvel maar niet gezellig worden.
Verder is gelukkig alles bij het oude gebleven. Dezelfde gezichten. Dezelfde tafels. Dezelfde wijn. Ook de band die al jaren optreedt is weer van de partij. Ze komen verkleed als non, dinosaurus en grote baby al zingend en spelend langs alle tafels, daarna verkleden ze zich weer en spelen ze op het grote podium. Hun repertoire is wel iets anders dan we gewend zijn: veel bossa nova’s en chachacha’s. De 65-plussers uit het dorp maken er dankbaar gebruik van. De gebruikelijke stampende discohitjes blijven dit jaar uit.
Natuurlijk is het leuk om alle dorpelingen weer te zien en een gezellige avond met elkaar te hebben, maar we zijn hier met een missie. We willen François spreken, de baas van de houtzagerij van het dorp en de oudste zoon van onze buurvrouw Louise. Afgelopen winter is zij plotseling naar het bejaardentehuis vertrokken omdat zelfstandig wonen niet meer ging.
We hebben een speciale band met onze buurvrouw. De inkt van ons koopcontract was nog maar net droog toen zij – als eerste van het hele dorp – ons uitnodigde voor een kop koffie. In haar altijd naar frisse was ruikende keuken hebben we aardig wat uurtjes doorgebracht. Daar vertelde Louise ons over haar eerste man die niet één keer ‘ik hou van je’ tegen haar zei, over haar op een na oudste zoon die op zijn zestiende om het leven kwam bij een motorongeluk en over haar schoonouders die ze tot hun dood verpleegde zonder daar ooit een merci voor te hebben gekregen.
Veel liever sprak ze over haar tweede man van wie ze zielsveel hield. Ze was nog maar een paar jaar weduwe toen we de buurvrouw leerden kennen. Met haar tweede man kreeg ze nog twee jongens. Elke zaterdagavond dansten ze in een naburig dorp, ze waren een knap stel om te zien, de foto’s die Louise erbij haalde, bewijzen dat. Nog altijd moest ze huilen als ze een tango op de radio hoorde.
Elke zomer stond ze voor haar huis klaar als wij na maanden afwezigheid weer het dorpsplein opreden, alsof ze daar een speciale radar voor had. Zij was de eerste die we zagen als we ’s ochtends de deur opendeden om de planten voor ons huis water te geven of als we vertrokken om boodschappen te gaan doen. En altijd had ze zin in een praatje. Ook onze gasten, of ze nou Frans spraken of niet, ontkwamen er niet aan.
Tijdens onze eerste zomers maakte ze met haar kleine, kromme lijf nog weleens een avondwandelingetje. De laatste jaren schuifelde ze met haar stok alleen nog maar wat rond op het stoepje voor haar huis. Ondanks dat er van alles en nog wat aan haar lijf mankeerde, bleef ze helder van geest en klaagde ze nooit over haar ongemakken. Als ik weer eens naar haar gezondheid informeerde, maakte ze steevast een wegwerpgebaar en pufte ze wat lucht tussen haar dagelijks gestifte lippen weg.
Afgelopen herfst ging het opeens een stuk slechter met haar. Ze was gevallen, at slecht, viel maar liefst twaalf kilo af en kwam in het ziekenhuis terecht. Ze is nog even thuis geweest om te revalideren, maar uiteindelijk werd het een enkele reis maison de retraite. Als we nu het dorp inrijden, is het huis van Louise donker, de ziel is eruit. Heeft onze fragiele buurvrouw, van inmiddels dik in de negentig, de winter overleefd? Vast wel, anders had François ons toch wel gebeld? Of is hij ons vergeten?
François stelt ons direct gerust. Louise leeft nog, sterker nog: ze heeft het zelfs erg naar haar zin in het bejaardentehuis. Ze heeft een nieuw publiek gevonden voor al haar verhalen. ‘Ze is erg gesteld geraakt op het ritme van la maison de retraite, ze stuurt me gerust weg als ze weet dat er binnen tien minuten gegeten gaat worden’, lacht hij, ook blij dat zijn moeder het goed naar haar zin heeft. We informeren naar zijn vrouw en dochter, wisselen nog wat nieuwtjes uit en laten weten dat we Louise binnenkort zullen bezoeken.
Het dorpsfeest wordt zoals elk jaar afgesloten met een groots vuurwerk. Maar dan zijn wij al thuis. Opgelucht.