Lekker Hollandse pot
Mijn specialiteit op culinair gebied verdient de naam culinair niet (daar denk je toch woest exotische gerechten bij, waarvoor je de ingrediënten bij jou in de buurt nooit kunt krijgen).
Maar, al zeg ik het zelf, ik ben erg goed in stamppotten. Vooral in zuurkoolstamppot. Met veel aardappelen erin. Als ik me ermee meld bij onze kinderen, jubelen ze het uit. Prettige bijkomstigheid: goedkoop. ‘Jij eet nu voor gemiddeld een euro,’ vertel ik Man dan trots. Je moet het érgens over hebben in deze rare tijd. We maken al niks mee, dus dan maar huis-, tuin- en keukenbladibla.
Die aardappelen waren vroeger bij ons thuis niet weg te denken. Zomaar een anonieme aardappel kwam er echt niet in bij mijn vader. Hij vond alleen de piepers van de akker bij zijn ouderlijk huis lekker en hij haalde ze altijd bij zijn broer, die de boerderij had overgenomen. Een mud (ongeveer zeventig kilo) in die jute zak stond in ons schuurtje. Wonderlijk dat de inhoud nooit aan het spruiten sloeg. Het lievelingseten van mijn vader: een bord vol aardappelen en een geprakt ei, met een ferme klont gesmolten roomboter in het voor dit doel gegraven kuiltje, en appelmoes. Daar werd hij heel gelukkig van. Wij kinderen ook best wel. Ziedaar de oorsprong van mijn gehecht zijn aan de aardappel. Het fijnste troosteten. Man heeft niets met aardappelen. Alleen als ik ze optut in de vorm van puree of zo.
Het mag duidelijk zijn dat alles waar puree in voorkomt bij mijn vakgebied hoort. Kom ik net de keuken in en wie staat daar aardappelen te schillen? Man. ‘Wat krijgen we nou?’ vraag ik stomverbaasd. Op het aanrecht ligt een zakje zuurkool. ‘Ik maak zuurkoolstamppot,’ zegt hij, al schillend, ‘met honing, appel en azijn.’ Dat lijkt me gigantisch vies, maar je moet een initiatief als dit nooit meteen de grond in boren. Wel een discussie erover aangaan natuurlijk. Die gaat als volgt: ‘Je doet er toch wel uitgebakken spek in?’ Er wordt zwijgend naar de uitlekkende spekjes op keukenpapier gewezen. ‘Wat doe je met het vet?’ Dat heeft hij weggegooid. ‘Ik doe dat altijd door de stamppot’, zeg ik. ‘Ik niet!’ antwoordt hij onverstoorbaar. ‘En doe je er wel gebakken uitjes door?’ Ook al niet. O jee, als dat maar goedkomt. ‘Je vertrouwt me niet hè?’ oppert hij, met een gemene grijns. Jawel, maar… ‘Ik weet het al,’ zegt hij, ‘je kan het gewoon niet hébben dat je geen regie over deze stamppot hebt.’ Onzin. Ik kijk in de pan met geschilde aardappelen: ‘Is dat genoeg?’ Hij vindt van wel, want hij volgt gewoon het recept. Het erge is, hij heeft nog gelijk ook, ik kan het niet hebben dat hij iets anders dan anders doet met mijn zuurkool. ‘Je lijkt je vader wel,’ zegt hij, ‘wat de boer niet kent…’ Dat zei mijn moeder vroeger altijd tegen mijn vader: ‘Wat de boer niet kent, dat vreet-ie niet.’ Het was ook zo. Hij raakte al in de war van nasi goreng en hij werd boos als ze dat zei over die boer. ‘Zo erg als mijn vader ben ik echt niet’, weerleg ik de beschuldiging. ‘Echt wel!’ ‘Echt niet!’ En dat drie keer. Moet je ons nou toch horen. Dit slaat nergens op. Jullie willen weten of het toch lekker was? Heus wel. Veel te weinig aardappelen natuurlijk. En nu ben ik zo bang dat hij zich ook met mijn boerenkool gaat bemoeien. Zijn moeder maakte dat met havermout, waar het slijmerig en nogal vochtig van werd. Dat het maar snel lente mag worden, dan kan Man weer fijn in de tuin werken.