Kletsen met je planten
Ik kwam een berichtje tegen op Facebook van een vriendin. Of het gek is dat zij tegen zichzelf, medeweggebruikers en dieren praat.
Echt niet. Ik praat al, sinds ik de kunst machtig ben, tegen mezelf. Dat laatste helpt uitstekend als je, bijvoorbeeld, moet oefenen voor een lastig gesprek. Dan houd ik een soort rollenspel in mijn uppie, waarbij ik steeds van rol wissel. Voorbeeld: ik zou, lang geleden, onze rector wel even een verbale kaakslag toedienen. Terwijl ik hem er ongenadig van langs gaf – in mijn slaapkamer zonder toehoorders – bereidde ik me tegelijkertijd vast voor als tegenpartij. Want hij zou natuurlijk zus of zo reageren. Dat weerwoord zus, en voor de zekerheid zó, verzon ik zelf, met een basstem, zodat het voor mijzelf duidelijk was wie wie was. Je oefent er je verbale vermogen fantastisch mee. Als ik klaar was, moest ik mezelf echt even herpakken, want ik zat er altijd zo lekker in, dat het dagelijkse, saaie leven bar tegenviel. Alsof ik uit een hypnose kwam, denk ik. Heb ik geen ervaring mee, al denk ik dat niemand mij onder hypnose krijgt.
Inmiddels klets ik niet meer namens mezelf met een afwezige opponent, maar ik praat wel met mijn planten. Die miste ik in het rijtje van verbaal te benaderen mensen en dieren. Planten communiceren onderling, hoorde ik onlangs op de radio. Via geuren. Dat lijkt me geweldig. Iemand die je niet zo leuk vindt, trakteer je op een poepgeur. En je zal een vleesetende plant zijn! Ik zou het wel weten, die speciale plant zijnde. Dan liet ik mezelf neerzetten op een plein vol relschoppers. Dit terzijde. Ik klets wat af tegen mijn pannenkoekplant, het kindje-op-moeders-schoot, de citroengeranium en de polka-dot-plant die ik onlangs van kleinzoon Mees kreeg. Inmiddels is de citroengeranium omgeslagen en groeit door de pannenkoekplant heen. ‘Vinden jullie elkaar zo leuk dat dit gehok nodig is?’ vroeg ik. De citroengeranium geurt echt naar citroenen, wat zurig. Ik denk dat dit betekent: ‘Ja. Wij hokken. Heb je daar problemen mee?’ ‘Nee hoor,’ stelde ik het setje gerust, ‘maar ik zou een kinderwens uit mijn hoofd zetten.’ Ik help ze daar dus mee, als een soort ivf, met stekjes. Je merkt het aan planten als je een tijd niet thuis bent geweest, ook al krijgen ze water van de plantenoppas. Dat is niet hetzelfde. Ben ik er weer, dan zie je ze opfleuren.
Als het duidelijk is dat een plant klaar is met dit leven, zet ik hem buiten. Je moet ook planten niet tot in het oneindige doorbehandelen. Al met al hebben zij en ik het heel gezellig. Een stekje dat uitgroeit tot een grote, sterke plant, sluit ik in mijn hart. Ik weet zeker dat ze blij zijn als ik met mijn grote gieter langskom voor de wekelijkse plens. Wij een croissant, zij een scheutje Pokon op zondagochtend. ‘Smullen maar jongens’, zeg ik dan. Wie weet trouwens waar ik een vleesetende plant – multifunctioneel inzetbaar – kan krijgen?