Jenny Dop
‘Wat zit u weer te mopperen, ome Willem? Is er iets?’
‘Ja, ik kijk naar een kwis en ik erger me blauw aan die Abdel Badr Kanali.’
‘Aan wie?’
‘Abdel Badr Kanali. Een Nederlandse schrijver, zegt ie. Tssss …’
‘Als u Abdelkader Benali bedoelt… dat ís ook een Nederlandse schrijver.’
‘O, ja? Nou, hij weet niks van de Nederlandse geschiedenis, en de vragen over spelling heeft ie ook steeds fout.’
‘Misschien is hij een beetje zenuwachtig? Dat kan, hè. Als schrijver zit je meestal helemaal alleen achter je laptop, en nu zit hij ineens in een volle studio zich bewust te wezen van het feit dat iedereen naar hem kijkt en hem straks gaat beoordelen op Twitter.’
‘Twitter snap ik niet. Dus daar ken ik ‘m niet beoordelen. Maar hier thuis wel! En ik vind het maar raar dat een schrijver zoveel spelfouten maakt. En dat ie niks van de Nederlandse geschiedenis weet, vind ik helemaal een blamasie. Dat zijn van die types die gewoon gokken dat de Slag bij Nieuwpoort in 1600 was.’
‘Dat was ook zo.’
‘Wat?’
‘De Slag bij Nieuwpoort wás ook in 1600!’
‘O, nou ja. Verkeerd voorbeeld dan. Maar dat Steven Simons de grote Nederlander was die de wiskunde heb verrijkt, dat weet zo’n knul dan weer niet.’
‘Ehh… dat was Simon Stevin. Precies andersom, dus. Én uit Vlaanderen, dacht ik.’
‘O, dat kan ook. Wat leg jij op alle slakken slijm, zeg! Maar je weet best wat ik bedoel. Zo’n schrijver heb hooguit verstand van Cornelis Pieterzoon Hooft, maar verder komt z’n kennis niet. Ik denk zelfs dat deze Badr nog nooit in Nederland op school heb gezeten. Dus wat zit ie daar nou mans te wezen?’
‘Hahaha. Het was niet Cornelis Píeterzoon, maar Pieter Cornéliszoon. Het is de P.C. Hooftstraat, hè, waar u altijd een blokje om gaat. En niet de de “C.P.”, toch?’
‘O, weet ik veel. Ik kijk nooit op de bordjes als ik wandel. Ik kijk naar het volk wat daar loopt. Pffffff.’
‘Ook niet goed, ome Willem?’
‘Ach, dat zijn toch geen Amsterdammers meer? Ze lopen d’r allemaal te pronken, maar dan wel met een zonnebril op. Herken je ze dus nog niet! ’t Benne allemaal van die snel rijk geworden omhooggevallen aso’s die daar lopen… Of rijen!… Moet je die auto’s zien! Wat moet je nou met zo’n kreng in de stad? Ga toch fietsen man! Met je knotje in je haar, en je baard tot op je knieën.’
‘Nou, nou, u heeft er nogal last van, hè?’
‘Ach, nee. Valt wel mee. Maar ik ken gewoon niet goed tegen mensen die alles fout doen en er dan mee opscheppen. Kijk, zo goed als mij ken je natuurlijk nooit worden. Haha. Maar een beetje tussen hunnie en mijn in, dat lijken me heel prettige mensen.’
‘Ach, je kunt vaak aan de buitenkant niet zien of iemand een prettig mens is.’
‘Nee, da’s waar. Zag je laatst weer bij die kluns die steeds in de krant kwam. Die… ehhh… gut hoe was het nou? Hij deed eerst mee in van die achterlijke films. Toen vond ik het al een mafkees, maar alle vrouwen waren toen nog dol op ‘m. God, hoe heet ie nou? Later speelde hij in zo’n chocoladefilm waar alle dames van gingen kwijlen, en wéér later ging ie over op van die roversfilms.’
‘Roversfilms?’
‘Ja, van die piratenmoevies. Jemig, hoe heet ie nou ook alweer? Volgens mij blijkt het achteraf ook een vrouw te zijn, of zoiets. Ik zag hem laatst weer in de krant, omdat z’n hond in bed had gescheten en z’n vrouw had daarom een rechtszaak tegen ‘m aangespannen. En hij heb nou ineens ook thuis van dat rare lange piratenhaar, zag ik!’
‘O, u bedoelt Pirates of the Caribbean?!?’
‘Ja! En die hoofdrolspeler, die… godsamme, je moet tegenwoordig ook overal verstand van hebben om een goed gesprek te kennen voeren… die… Dop… ja, dat is ‘m!’
‘Dop?’
‘Jenny Dop, ja! Die bedoel ik.’