‘Ja, zo ziet iemand met een beperking eruit’

 

Eigenlijk is dit het moment waar ik jaren bang voor was. Dat ze niet meer schattig zou zijn.

 

 

 

Niet meer schattig en gewoon groot. Trekt een klein meisje met donkere krullen langs haar sappige wangen ineens haar T-shirt uit, dan denk je: die heeft het warm, wat zijn kinderen toch heerlijk primair. Doet een tiener van veertien hetzelfde, dan kijk je vol afschuw en speur je de straat af naar wolven. Want wie zoiets doet kan onmogelijk door een beschaafd mens zijn opgevoed.

 

Ik manoeuvreerde laatst mijn vriendin A. het terras van een strandtent op. A. kreeg anderhalf jaar geleden het meest vreselijk denkbare fietsongeluk en revalideert sindsdien. Omdat A. een zeldzame krachtpatser is, kunnen we inmiddels borrelen en dan brengt ze haar glas met een kloeke Wieckse Witte zelf naar haar mond. Ik voelde mensen lachen, knikken en ontroerd kijken toen zij haar dochter zoende terwijl ik haar half gekanteld uit het zand probeerde te rijden. Op de achtergrond sprong Flo op een trampoline die eigenlijk voor iets jongere gasten was bedoeld en zij kreeg dus een berisping van een aan de rand zittende moeder.

 

Moraal van dit verhaal: als je een minder zichtbare beperking hebt, wil het nog weleens lastig integreren zijn in de samenleving. Laatst sprak ik Aaltje van Zweden, moeder van Benjamin, een jonge man met autisme. ‘Ik wandel elke zondag met Benjamin door het Vondelpark en het lijkt wel of ik de enige ben met een gehandicapt kind. We hebben een soort parallelle wereld geschapen waarin mensen die anders zijn en de “normalen” niet mengen.’

 

Sindsdien valt het me op. De open monden, de diepe zuchten, het wijzen, de irritaties. Steeds vaker hoor ik mezelf, twee boodschappentassen onder de arm, trekkend aan een hond die altijd een andere kant op wil en Flo weghoudend bij een klein meisje dat ze ‘zo schattig’ vindt, zeggen: ‘Ja, zo ziet iemand met een beperking eruit. Kijk maar even goed.’ Zeggen. Net iets te hard. En iets te bits.

 

Gisteren was het weer zo. Ik probeerde snel van het strand naar de auto te lopen toen ik Flo kwijt was. En hond Monti. ‘Ze liep die strandtent in’, mijn kleine meisje is altijd alert. En daar zat ze hoor. Aan een tafeltje, klaar om kibbeling en bitterballetjes te bestellen en een feestje te bouwen. Ik wapperde en wuifde. Dat we moesten gaan, dat we nog even langs A. (de revaliderende vriendin) moesten en dat haar zus de pizza’s al in de oven had staan. Ze schudde haar krullen naar achteren en sprintte naar de uitgang. Op het paadje voor de strandtenten stopte ze. En zo kwam het dat een dame lichtjes tegen haar aanbotste. Haar binnensmondse irritatie deed mij meteen op de start-knop drukken. Dat ze een beperking had, dat zij er niets aan kon doen en dat die vrouw trouwens tegen mijn kind aanbotste en niet andersom. ‘Sorry’, klonk het. Een oprecht sorry. Niet een ‘sorry’ waar meestal het bijwoord ‘hoor’ achteraan wordt geplakt waardoor de hele betekenis van het woord in een veeg is uitgegumd. Het was een echt excuus. Nu keek ik pas echt naar haar. Niet groot, grijzende krullen, een rug die zachter was geworden door het leven en een huid die minstens zestig zomers zon had genoten. Op de zachte rug lag de hand van haar man. Hij was van dezelfde soort.

 

‘Wij begrijpen dat, zei de man, alsof haar ‘sorry’ nog niet voldoende was geweest. Nu hoorde ik mezelf verontschuldigen. Want mijn verdediging was misschien begrijpelijk, maar heus een beetje disproportioneel. Het schuim stond op het water van de pasta-pan en nu voegde deze mevrouw wat zout toe waardoor mijn pan vurig overkookte. Had niets met haar te maken maar wel met haar ontelbare voorgangers.

 

We liepen samen verder. Ik sprak over dat ik natuurlijk wat over-beschermend was. Zij knikten. Weer dat begrip. Ik mopperde op die andere mensen die hadden gemaakt dat ik nu op aardige mensen ook zo fel reageerde. Ze draaide haar zachte ogen naar de mijne en glimlachte. Hij vertelde dat hun dochter werkte in het revalidatiecentrum waar ik juist op weg naartoe was. Jonge kinderen probeerde zij weer ‘te repareren’. Ik zei hen dat hun dochter vast heel veel ouders heel gelukkig maakte. Hij knikte. Ineens lag mijn hand ook op die zachte rug.

 

 

 

Door: May-Britt Mobach

Afbeelding van May-Britt Mobach