‘Ik wil iets tegen je zeggen maar niet boos worden!’
Roommate A. droeg altijd synthetische jurkjes die ze niet vaak genoeg waste. Daarbij waste ze zichzelf ook al niet al te fanatiek met als gevolg dat A. vaak een penetrante geur verspreidde.
Mijn eerste studentenkamertje in Amsterdam huurde ik op basis van gemeenschappelijk gebruik van keuken en badkamer. Dat gemeenschappelijke deel viel overigens reuze mee, want het werd in dit geval beperkt tot mijzelf en A., een razendslimme en enigszins wereldvreemde studente accountancy. A. was elke dag al lang en breed de deur uit voordat ik mijn ogen opende, rookte niet, dronk niet, ging niet uit en studeerde des te fanatieker. Hoewel we in niets op elkaar leken, konden we goed samen overweg daar op die vierde etage onder het dak met de keuken in een tussenkamertje zonder ramen en zonder ventilatie en de douche in een soort kast.
Maar er was één ding: A. droeg altijd synthetische jurkjes die ze niet vaak genoeg waste. Daarbij waste ze zichzelf ook al niet al te fanatiek, want negen van de tien keer dat ik mijn nest uitkwam om te gaan douchen, was die nog hartstikke droog en ongebruikt. Op de meeste dagen van de week verspreidde A. daardoor een penetrante geur. Soms kon ik doen alsof het meeviel. Soms was de geur zo aanwezig dat het niet te harden was. Als negentienjarige vond ik het mateloos ingewikkeld om hier iets over te zeggen – dat zou ik trouwens nu nog steeds vinden – en wist ik ook niet goed hoe ik dit aan moest pakken zonder onze verstandhouding naar de knoppen te helpen of A. de vernieling in.
Ik moest aan A. denken toen ik laatst een artikel in het NRC las. ‘Moet je een collega aanspreken op een onfrisse geur?’ luidde de kop. Een universitair docent die onderzoek doet naar positieve gedragsveranderingen binnen organisaties was uit de kast getrokken om hier antwoord op te geven. Die zag het overbrengen van deze boodschap als een noodzakelijk kwaad dat in de vorm van een slechtnieuwsgesprek bij voorkeur aan HR wordt gedelegeerd, die er vervolgens niet omheen moet draaien en de boodschap op een respectvolle manier moet brengen. Heel veel woorden verder besluit deze geleerde met de tip om als doekje voor het bloeden ook nog wat praktische tips aan de onwelriekende collega te reiken (het stond er niet met zoveel woorden, maar ik gok op ‘douche eens wat vaker, trek eens een schoon T-shirt aan of koop eens een deo’) en eventueel door te verwijzen naar de bedrijfsarts als de onfrisse geur een medische oorzaak heeft of als je collega liever met een arts verder praat.
Die keer dat ik A. toevertrouwde dat ik iets met haar moest bespreken en haar bij voorbaat vroeg om niet te boos te worden, staat in mijn geheugen gebrand. We stonden samen in onze keuken op het moment dat ik de moed had verzameld om te zeggen wat ik te zeggen had en A. keek al geschrokken voordat ik tot de kern kon komen, hetgeen langer duurde dan ik geoefend had. Ik zei dat ze niet hoefde te schrikken en dat ze dit misschien maar beter van mij kon horen. Ik zei ook dat ze altijd hartstikke leuke jurken aanhad en dat ik vermoedde dat die misschien niet van katoen waren en ook dat ik dacht dat ik dat misschien soms kon ruiken. A. sprak woorden van dank voor mijn openhartigheid en vroeg of ik misschien nog tips had. Ik gok dat ik zoiets zei als ‘douche eens wat vaker, trek eens een schoon jurkje aan of koop eens een deo’. En dat allemaal zonder de tussenkomst van HR en zonder bedrijfsarts!