Hoe het kan dat een kleuter, luisterend naar de naam Roos, een heel hotel terroriseert?
Het kan!
‘Nee Roos… wat hadden we afgesproken? Je weet wat we hadden afgesproken toch Roos? Nee Roos, kijk mamma aan Roos! We hadden afgesproken dat we hier niet alleen voor jou zijn en dat we niet alleen maar kunnen doen wat jij leuk vindt. Roos? Nou?’
Maar Roos wil hoe dan ook naar de trampoline, dus probeert Roos het gewoon bij opa. ‘Opa gaan we naar de trampoline?’ Opa vraagt Roos of ze gehoord heeft wat mamma daarnet zei. ‘Maar ik wil naar de trampoline! Pappa!? Ga je mee naar de trampoline? Ik wil naar de trampoline.’
Het is oma die over haar hart strijkt. ‘Heel even dan Roos. Heb je me gehoord? Zeg me na Roos. Heel even gaan we naar de trampoline.’
Onwillekeurig kijk ik op mijn horloge en ik kijk er nog eens op als Roos en oma terugkeren op het terras. Bijna ‘heel even maar’ en een half uur. Niet slecht Roos! You go girl. Of het nu afgelopen is? Welnee. Pappa en mamma en opa en oma en alle hotelgasten, waaronder wij, die diep in de buidel getast hebben om zich een weekend in de watten te laten leggen – iets wat we ons heel af en toe maar precies dat weekend permitteren – moeten het ontgelden. Roos moet nog beginnen zogezegd.
Van de trampoline dreint Roos zich een weg naar de hangmat verderop onder de bomen, van daar straight naar de jeu-de-boule-baan en dan weer terug naar de trampoline waarna het de hoogste tijd is voor een drankje want Roos heeft ‘hele erge dorst!’ en wil cola! Roos is alleen helemaal vergeten wat haar mamma met haar heeft afgesproken over suiker, te veel suiker, en dat ze daar laatst ook al zo druk door was geworden en dat ze daarom geen cola mag. Terwijl er op het terras steeds meer wordt geschuifeld en met ogen wordt gerold krijgt Roos het onmogelijke voor elkaar. Met een flesje cola in haar handje gaat ze van tafeltje naar tafeltje voor een gesprekje. Van de ene mevrouw wil ze weten waarom die rode schoenen heeft en aan een meneer die met een sigaar in zijn hoofd stoom zit af te blazen vraagt Roos of hij rookt.
En dan komt Roos mijn kant uit en voordat ze haar mondje open kan doen om te vragen wat ze weten wil stel ik haar een vraag. ‘Doet het pijn om je mondje even te houden, Roos?’ Ik geloof zelf nauwelijks dat ik dit zei, maar ik zei het echt want Roos rent krijsend naar haar mamma die me woedend aankijkt terwijl er om me heen wordt gegrinnikt en de meneer van de sigaar luid en duidelijk een ‘heel goed’ laat klinken.
De rest van het weekend heeft Roos zich voor haar doen vrij rustig gehouden. Haar pappa en mamma en opa en oma keken niet blij. Die vragen zich waarschijnlijk af hoe een vrouw luisterend naar mijn naam een weekend voor een hele familie kon verpesten. Het kan!