‘Het roekeloze gedrag van mijn schoonvader’

 

Als Janice voor het eerst de ouders van haar nieuwe vriend ontmoet leert ze meteen een nare kant van haar schoonvader kennen.

 

 

 

‘Het is een warme zomeravond als we aanschuiven bij mijn schoonzus en zwager. Mijn schoonzusje is jarig en om dat te vieren heeft ze mij, mijn vriend en mijn schoonouders voor een etentje uitgenodigd. Ik sta nog in de gang als mijn zwager vraagt wat ik wil drinken en voor ik kan antwoorden krijg ik al een gin-tonic in mijn handen gedrukt. ‘Zo lekker op een warme avond’, zegt hij met een glimlach. Als ik naar het terras loop zie ik mijn schoonouders al zitten. Mijn schoonmoeder heeft een glas rosé en mijn schoonvader een biertje. ‘O kom erbij,’ roept mijn schoonmoeder, ‘het is hier heerlijk.’

 

Aan de fles te zien is het niet haar eerste glas dat er voor haar neus staat. En ook bij mijn schoonvader staat een leeg flesje naast zijn volle glas. Ik voel een lichte ergernis opkomen want het valt me al tijden op dat mijn schoonouders steeds vroeger aan de borrel gaan, zoals ze dat noemen. En dat gaat dan de rest van de middag en avond zo door. Straks als we gaan eten zal mijn zwager ongetwijfeld weer een paar bijzondere wijnen op tafel zetten die we natuurlijk moeten proeven. En bij het dessert komt er vast weer een port uit het geboortejaar van mijn schoonzus uit de kast. Mijn schoonouders slaan geen drankje af en vinden het maar raar dat ik na een wijntje en een klein slokje om te proeven verder de alcohol afsla.

 

Maar ik stap dan ook straks nuchter in de auto om veilig naar huis te rijden. Een discussie die ik voortaan met ze uit de weg ga want ik krijg er de grootst mogelijke ruzie om. Ze weten dondersgoed dat mijn schoonvader niet met te veel alcohol op achter het stuur moet kruipen en toch doet hij dat. Mijn schoonmoeder heeft geen rijbewijs en dus moet mijn schoonvader naar huis rijden. Maar ze kennen de weg toch blind en het is maar een klein stukje naar hun eigen huis. Alleen dat het zelfs op dat kleine stukje gruwelijk mis kan gaan komt niet bij ze op. En niet alleen voor henzelf, maar ook voor hun medeweggebruikers.

 

Vorig jaar was ik voor het eerst mee naar de verjaardag van mijn schoonzus, ik kende mijn vriend nog niet zo lang en het leek hem wel een mooi moment om mij aan zijn familie voor te stellen. Maar er stond mij die avond meteen een nare verrassing te wachten. In de loop van de avond viel het me op dat mijn schoonouders allebei steeds weer met een vol glas voor hun neus zaten. Toen ik vroeg of ze soms bij mijn schoonzusje bleven logeren keken ze me verbaasd aan. Natuurlijk niet, ze woonden toch dichtbij, ze waren zo weer thuis. Maar toen ik voorzichtig vroeg of mijn schoonvader misschien al te veel had gedronken reageerde hij als door een wesp gestoken. Hij wist heus wel waar hij mee bezig was en keek geïrriteerd naar mijn vriend alsof hij daarmee wilde zeggen dat ik me nergens mee moest bemoeien. Geschrokken hield ik mijn mond, maar ik had meteen door dat deze man zich geen strobreed in de weg liet leggen. Demonstratief schonk hij zichzelf nog een glas wijn in en ging achterover zitten terwijl hij mij nors aankeek.

 

Toen ik mijn vriend er later in de auto op weg naar huis naar vroeg, haalde hij zijn schouders op. Hij wilde er geen woorden meer aan vuil maken zei hij, hij had er al genoeg ruzie om gehad. Zijn vader stapte toch achter het stuur, wat een ander er ook van vond. Inmiddels zijn we een jaar verder en erger ik me steeds meer aan het drankgebruik van mijn schoonouders. Dat ze zichzelf met hun onverantwoordelijke gedrag iets aan kunnen doen vind ik tot daaraantoe, maar dat ze een ander op de weg in gevaar brengen vind ik onvergeeflijk.’