Het gehandicaptenhoekje
We gaan naar De Efteling. Flo is jarig en dan pak ik uit. Voor haar geen ‘kom-je-op-mijn-feestje’-uitnodiging en ‘je-wordt-thuisgebracht-garantie’ want tja, echt vriendinnen heeft Flo niet.
Heus dat ze dol is op haar groepsgenoten, maar die hebben zo ook allemaal hun eigen – hoe zal ik het zeggen – bijzondere receptuur, dus een partijtje met hen is niet echt een optie.
Vandaar dat ik elk jaar iets extra leuks wil doen. Voor Flo en ook voor onze andere meisjes. Zij zuchten ook weleens diep als hun grote zus de behoefte voelt om al hun paardenposters aan stukken te scheuren en de snippers via het hoogste raam in de tuin van de buren te laten dwarrelen. Of als het Flo een goed idee lijkt om alle zo keurig gevouwen truien van haar jongste zusje uit de kast te diagonalen. Of als ze zich uitbundig op de trampoline stort met een bil-decolleté waar menig bouwvakker haar om zou benijden.
Afijn.
Mijn lief zet de Frozen-taart tussen mijn voeten zodat het drie lagen tellende kunstwerk zo onbeschadigd mogelijk Kaatsheuvel bereikt, onze meisjes tillen hun roze koffertjes in de achterbak en ik controleer nog een keer of ik de brief van de dokter heb. Die brief maakt dat mijn meisjes hun bijzondere zus dit weekend extra koesteren. Want die brief maakt van ons A-listers met een special treatment. De Efteling (en de meeste pretparken overigens) houden van mensen met een beperking. In ieder geval moeten zij zich er net zo welkom weten als iedereen. Dus als we ons bij de receptie verwittigen met de brief van de dokter die zegt dat ze ‘to his opinion has serious autism’, krijgen we een pas met een stempel en mogen we de komende twee dagen in het gehandicaptenhoekje aanschuiven.
Bij de Vogelvlucht voelen we ons Máxima, Amalia, Ariane en Alexia wanneer het aardige Efteling-meisje ons via een geheim paadje zo, hups, helemaal vooraan de rij plaatst. De drie zusjes staan hand in hand voor ons. Ik kijk naar mijn lief en knik. Ik durf het aan (hij is sowieso iets minder risicomijdend) dus ja, de meisjes gaan samen in een karretje en wij nemen plaats in de “volgauto”. Eng vind ik het heus. Want wat als Flo halverwege de attractie naar mij wil? Is ze zich bewust van de hoogte? En dat ze dus niet kan uitstappen? Zo strak zit deze gordel niet. We doen het toch en we vliegen. Soms draaien onze wagentjes afzonderlijk van elkaar. Soms hoor ik haar stem. ‘Een páuw, mama, een PAUW!’, dan draaien we ineens naar elkaar en zie ik haar bruine drop-oogjes boven haar wangetjes, zo vol en sappig dat ik erin zou willen knijpen. Ze zwaait.
Onze magische pas is iets minder fantastisch bij Joris en de Draak. Daar mag namelijk maar eens in de twee ritten iemand uit het G-hoekje plaatsnemen. En dat, dat begrijpt mijn meisje dus niet. In een normale rij stiefel je langzaam voorwaarts. Trager dan een naaktslak, maar je beweegt ergens naartoe. Hier sta je maar te kijken hoe het treintje stopt en vertrekt, stopt en vertrekt. Ik help een meisje met haar rolstoel over de drempel en maak een praatje met een moeder (ook in rolstoel), haar dochter en haar zus.
In het gehandicaptenhoekje wordt veel geglimlacht, geknikt en geholpen. Alles kan, niets is gek. Ook niet als mijn meisje steeds bozer wordt dat het treintje weer stopt en ons privé-slagboompje gesloten blijft. Ik ben eens in het theater van de kinderafdeling van het VU-ziekenhuis geweest. Iedereen was daar welkom, op een voorwaarde: over de ziekte werd niet gesproken en dokters mogen alleen binnen als ze hun witte jas uitdoen. Zo is het hier ongeveer ook. We hebben allemaal een verhaal. Maar welk verhaal het is, ach dat vertellen we nog wel een keer. Wie weet. Nu in ieder geval niet.
Mijn meisje heeft het moeilijk. De moeder in de rolstoel tilt de vlecht van haar dochtertje iets op en fluistert iets in haar oor. Het meisje kijkt even naar beneden. Dan knikt ze. Het is goed.
‘Jullie mogen in onze plaats’, zegt ze. Zij zijn, eindelijk, aan de beurt en geven hun beurt nu aan ons. Ik kijk naar haar dochter en vraag of ze het zeker weet. Ze knikt. Ga nu maar, zegt de moeder. Het is dat ze in haar rolstoel zit, anders had ze me een duwtje gegeven.
‘Neem het nou maar aan. Je staat hier tenslotte niet voor niets. Je mag ook weleens een voordeeltje hebben.’