Ik ben nogal van het meegaande soort. Helemaal als iemand me iets vraagt die ik graag mag en waarvan ik weet dat de intenties goed zijn. Toch twijfel ik. Ik zie het allemaal meteen voor me: een zaaltje vol leerkrachten en begeleiders, een flipover in een hoek, een scherm waar (ongetwijfeld na geklungel met snoeren en adapters) een filmpje op wordt getoond. Een filmpje van mijn meisje. En je hoeft geen hoogleraar translationele neurowetenschappen te zijn om te bedenken dat die mensen niet naar de beste versie van mijn meisje zullen gaan kijken. Ik verwacht tenminste niet dat ze dan dertig seconden een puzzelende en gelukkig zingende Flo zullen krijgen voorgeschoteld.
‘Het mag,’ hoor ik mezelf zeggen. ‘Maar ik wil het filmpje wel zien.’ Dat begrijpt de juf. Wacht, ze zoekt het meteen even op. Ik voel mijn wang een beetje opgloeien. Ongemakkelijk bij de gedachte wat ik straks geserveerd krijg. Ze scrollt door de filmrol. Ik ben blij dat ze haar bril niet op heeft en me zegt het filmpje later te laten zien. Ik zeg dat het per WhatsApp verstuurd mag worden. Ik weet hoe voorzichtig ze is met het doorsturen van persoonlijk materiaal. Als ik Flo nog even een laatste (en nog eentje dan) kusje geef, voel ik me er toch niet helemaal lekker bij. Ik tik haar nog even op de schouder. Het mag, op voorwaarde dat ze ook een filmpje laat zien van Flo als ze leuk en gezellig is.
Als ik in de gang richting uitgang loop, komt ze achter me aan rennen. Haar hoofd sprankelt nu als een fles Krug. Dat ze nog iets wil zeggen. Dat ze het zó goed begrijpt, van dat leuke filmpje. En dat die er in overvloed zijn. Veel meer dan de stomme.
En dan wil ik haar het liefste knuffelen en een klein beetje wegkruipen onder die arm. Die van de opgestroopte mouw. Maar dat doe ik natuurlijk niet.