De vlag van Belize
Als je een kind hebt waar iets mee is, bestaat de angst dat het euvel zich zal herhalen bij het volgende kind. Gelukkig hoefde May die beslissing niet te nemen. Dat deed het leven voor haar.
“Durfde je nog wel een tweede kind te nemen?” In de serie impertinente vragen is dit er zeker een. Maar ik begrijp wel dat mensen ‘m stellen. Ik had Flo voor geen miljard in mijn leven willen missen, maar een tweede kind als zij had wel zwaar op onze schouders gerust. Als ik de vragensteller sympathiek vind (wat vaak het geval is) antwoord ik eerlijk en vertel ik hoe het was.
Het was een van de eerste koudere zaterdagavonden van het jaar. Voor mijn geliefde de cue om boeuf Bourguignon te koken. Uren sudderde de pan op het vuur en toen voorzichtig zijn “nou vooruit dan maar” klonk, schepte ik mezelf een bord vol. En daar dronk ik een flink glas rode wijn bij. En nog een. Ik was al negen maanden geleden bevallen van Flo en al vijf maanden gestopt met borstvoeding dus mij kon niets gebeuren. Ik nam het ervan en had het sowieso verdiend. Vond ik.
Die nacht bungelde ik boven de wc pot. Het was die Boeuf. Of de wijn. Daar wilde ik vanaf zijn. Maar iets was er niet goed geweest. “Onmogelijk”, antwoordde liefde. “Je bent gewoon zwanger.” Ik moet hem raar aangekeken hebben. Schuin naar boven loerend vanuit mijn pot-positie, tussen plukken warrig haar door. Zwánger? Hoezo?
In ons huis bleek nog een Predictorstick te liggen (die had ik anderhalf jaar geleden groot ingekocht toen ik echt, echt, echt zeker wilde weten dat ik zwanger was) dus die pakte ik er even bij. Meten is weten tenslotte. En ja hoor. Twee stippen.
Ons geluk was groot. Het mooiste meisje hadden we al. Het leven gaf ons een ‘bis’. Ze kwam op de mooiste dag van het jaar. Alles ging soepel en met gemak. Precies zoals de rest van haar leven zou zijn. De weeën vonden plaats tijdens de nacht. Had verder niemand last van. Toen iedereen ontwaakte, verhuisde ik naar de badkamer. Tussen de weeënstormen door, mocht Flo met papa even om de hoek kijken. Daar was mama. Mama was ok. Ik hoorde mijn meisje met papa keuvelen en voerde mijn strijd om de hoek, in de badkamer. Papa gaf Flo de volste fles pap en ze sliep drie uur lang. Precies de tijd die we nodig hadden om haar zusje op de wereld te brengen.
Belize zou ze heten. Toen ik mijn vader, die voer als kapitein op de grote vaart, belde om te vertellen dat zijn tweede kleinkind in aantocht was, voer hij voor de kust van… Belize. Dat moest het zijn. Een betere naam hadden we haar niet kunnen geven. Het land met de eilanden met de witste stranden (zoals haar haren later zouden worden) en ogen zo blauw als de meest heldere zee. Belize bleek de zon. Ze sliep als ze moest slapen, lachte, at en ontwikkelde zich tot de liefste kleinere grote zus van Flo. Ze doet een stap opzij als haar zus de aandacht eist. Troost haar moeder als zij even niet meer kan. Is vlijtig en vriendelijk.
Dat ze best wat meer op de voorgrond mag treden. Ze heeft het namelijk altijd goed. We hebben een tien minuten gesprek met haar meester en juf. Dat ze zo wijs is en zo lief. En opkomt voor de kinderen die het moeilijk hebben. Ze steunt de gepesten maar begrijpt de pesters ook wel weer. Dat ze zonder schaamte over thuis praat. Dat het zo mooi is hoe ze haar grote zus knuffelt en kust als die haar ’s ochtends naar school brengt. Dat ze soms even van slag is als grote kinderen zeggen dat haar zus stom is. Dat ze soms nare dromen heeft. Dat ze leergierig is. Fan is van Freek Vonk.
“Mam, laten we de vlag van Belize opzoeken. Die is vast heel mooi.” We klappen de laptop open. De hoofdstad en het inwonertal kent ze al lang, de vlag nog niet. “Wat is ‘ie mooi, mama.” En kijk, er is ook een spreuk! Dat klopt. Op een vaandel in het wapen van Belize staat een tekst. Sub umbra floreo. Ook die zoeken we op. In de schaduw floreer ik.
Ik slik even. Acht jaar later realiseer ik me dat we zonder dat we het wisten ons zeldzaam mooie meisje de allerbeste naam ooit hebben gegeven.