Een wolf in schaapskleren

 

De buurvrouw van Esther is dement en eenzaam. Haar enige familielid toont opeens belangstelling voor haar nu ze weet dat er sprake is van een grote erfenis.

 

 

‘Als ik door mijn keukenraam naar buiten kijk zie ik mijn oude buurvrouw achter haar rollator schuifelen. Hoewel het een warme, zonnige dag is draagt ze haar winterjas en een muts. Teuntje is op leeftijd en in de war, maar ze woont nog zelfstandig.

 

Ze was al ver in de zeventig toen we hier tien jaar geleden kwamen wonen. Tot haar pensioen was ze wiskundelerares op een middelbare school, een intelligente vrouw die nooit getrouwd is geweest. Hoewel Teuntje erg op zichzelf was, was ze gek op de kinderen uit de buurt. Toen ik haar ooit vroeg of ze het een gemis vond dat ze nooit moeder was geworden zei ze dat ze in de klas altijd de leukste kinderen van de wereld had.

 

Buiten een jongere halfzus die niet in de buurt woont heeft Teuntje verder geen familie meer. Haar zus heb ik de afgelopen jaren zelden gezien. Pas toen Teuntje vorig jaar van de trap viel en haar heup brak nam ze de moeite om te komen.

 

Toen ik op die bewuste avond laat thuiskwam hoorde ik iemand om hulp roepen. Het duurde even voor ik door had dat het geluid van achter Teuntjes voordeur kwam. Ze was gevallen en kon niet meer overeind komen. Gelukkig heb ik een sleutel en kon ik in haar huis naar binnen. Daar lag ze, in de gang, met haar been in een rare draai. Ze was gelukkig wel bij kennis en toen de ambulance kwam zei de broeder dat ze geluk had gehad. Blijkbaar lag ze er al een tijdje en voor hetzelfde geld was ze op de koude vloer onderkoeld en bewusteloos geraakt.

 

De dag daarna belde de huisarts bij me aan en vroeg of ik wist of Teuntje nog familie had, een contactpersoon. Ze had me ooit wel een briefje gegeven dat moest ik bewaren voor een noodgeval. Het bleek het telefoonnummer van haar halfzus Babs te zijn.

 

Babs kwam pas een week later op bezoek in het ziekenhuis. Daarna stond ze bij mij op de stoep. Dat ze geen tijd had om haar zus te verzorgen want ze had het te druk met werk en haar eigen gezin. Of ik niet een oogje in het zeil kon houden, ik woonde tenslotte naast Teuntje?  

 

Ik was nogal overdonderd en zei dat ik dat wel wilde doen, zolang het goed zou gaan. Maar Teuntje werd na verloop van tijd steeds warriger. Blijkbaar had de val en de eenzaamheid door de lockdown haar geen goed gedaan. Pas toen we vorige maand brandlucht roken, kwamen we erachter dat ze was vergeten dat ze een pan op het vuur had gezet. We hebben meteen de gastoevoer van het fornuis dichtgedraaid, want je moet er toch niet aan denken dat het huis in vlammen opgaat? Ik heb Babs gebeld en gezegd dat ze iets voor haar zus moest gaan regelen. Een maaltijdservice, iemand die het huishouden doet en de financiën om dat te kunnen betalen.

 

Het leek wel of Babs toen wakker werd. Opeens toonde ze wel belangstelling voor haar oude, dementerende zus. Teuntje was altijd zuinig en had gedurende haar werkzame leven een mooi bedrag gespaard. Haar huis, dat ze in de jaren zeventig kocht, is helemaal afbetaald. Dus Teuntje is weliswaar eenzaam en dement, maar ook rijk. En dat vermogen gaat na haar dood dus helemaal naar Babs, de vrouw die nooit interesse in Teuntje had.

 

Hoewel ik voor mijn buurvrouw blij ben dat er nu wel iemand is die de zorg voor haar op zich neemt, heb ik het nare gevoel dat Babs dat niet doet omdat ze van haar zuster houdt maar omdat zij de enige erfgename van Teuntje is. Ik weet heus wel dat het mijn zaken niet zijn en dat de dementie inmiddels te vergevorderd is om nog stappen te kunnen ondernemen. Maar het zint me totaal niet, want Babs lijkt me een wolf in schaapskleren en er is niks meer dat ik kan doen om Teuntje te waarschuwen.’