Dat ik er maar flink van moet genieten. En dat het zo voorbij is. Ik lig op mijn bed, ben net bevallen van een meisje zo mooi dat ik haar in geen miljoen jaar had kunnen bedenken en ik hoor deze zin. De hele tijd. Bij dochter nummer twee volgt hetzelfde ritueel. En bij nummer drie, je raadt het, ook weer.
Het is natuurlijk goed bedoeld. Toch vind ik er iets van. Ten eerste zit er iets superieurs in. Zo van, ik heb het allemaal meegemaakt, ik zal jou even vertellen hoe het gaat zijn. Vind ik niet leuk. Mijn moment is uniek. Ik wil niet op een hoop worden gegooid van collectieve ervaringen. Net zoals ik op heel vreemde plekken kippenvel kreeg als iemand zei: ”Welkom bij de club van de moeders.” Neehee. Ik zit niet bij jouw club. Ik krijg ook een kind, maar dat betekent niet dat we bij dezelfde club horen vanaf nu. We deden wel meer dingen hetzelfde in het leven. Fietsen, lopen, slapen. Daarmee zijn we nog niet van dezelfde soort.
Verder was ik het er gewoon niet mee eens. Het was helemaal niet zó voorbij. Doorgelekte rompers, geen luiers bij je hebben op momenten dat je ze echt nodig had. Een speen met te grote gaten waardoor je je eigen baby bijna verdrinkt in de melk, geen kolfruimte, in de nacht naar de 24-uurs apotheek fietsen om een speen te kopen omdat je er heus zes had maar er echt nergens een kunt vinden en je geen idee hebt hoe je je kind anders stil moet krijgen. De eerste jaren. Ze bewogen zich tussen de hemel en een hindernisbaan.
Gisteren moesten we naar de dierenwinkel. Ik keek in mijn achteruitkijkspiegel en zie twee meisjes. Hun muts hebben ze zelf opgezet. De gordels zitten vast. Ze praten. Over vriendschap. Dan kijk ik naar de stoel naast me. Daar zit Flo. Haar gordel zit vast. “Mag hij om mijn buik, mama?” Ik denk aan hoeveel moeite het ons heeft gekost. Haar in de gordel te praten. Aan de vluchten naar Italië. De tranen. De paniek. De smeermiddelen (denk cadeaus) om haar zover te krijgen. Nu zit ze daar. Haar jas heeft ze zelf aangedaan.
De riem zelf vast. Op haar schoot ligt Monti, ons nieuwe hondje. “Hij ligt heerlijk bij je”, praat Flo tegen zichzelf. We rijden. Zonder kinderwagens, spenen, flesjes, kruiken, flessenwarmers, kolftassen. Gewoon wij. In een auto. Ik heb een dochter van tien. De andere twee zijn bijna negen en bijna zes. Bijna kleuter-af. Voor de dierenwinkel zie ik een oud-collega. Haar Bugaboo blinkt van versheid. Mijn meisjes buigen zich voorover om in het wiegje te kijken. Onder een dekbedje met stippen en een muts met berenoortjes ligt het allerschattigste meisje. Haar wimpertjes maken haar huid nog blanker. Ik zie een liefdevol kruikje naast haar liggen. En een knisperboekje. Zachtjes ga ik met het kootje van mijn wijsvinger langs haar wang. Ik kijk naar de moeder. Bijna, bijna zeg ik het. Maar ik slik het in. Dat dit meisje overmorgen volwassen is, dat moet ze zelf maar ervaren. En dat genieten, dat blijft. Goddank.