‘Het bezoek van de kok is van een week terug. Nadat hij mijn keukentafel nogal halsoverkop had verlaten bleef het drie dagen stil. Toen ging hij – of moet ik zeggen: het? – me ongewild toch bezighouden en belde ik hem.

 

Hij klonk rustig, zijn normale stem. En het ging goed met hem, zei hij, wat ik geloofde. Leuk dat ik belde, want hij was op de Veluwe op dat moment om cantharellen te plukken. Dat deed hij elk jaar. ‘Zoveel lekkerder als ze vers geplukt zijn!’ Hij kon wel wat langsbrengen straks, als ik dat wilde.

 

‘Of wil je me niet meer zien? Na de laatste keer?’ Want dat zou hij zich voor kunnen stellen. Het was nooit zijn bedoeling geweest, zijn gedrag.

 

Het kost me geen enkele moeite om er niet omheen te draaien. Dat ik de indruk heb dat hij op meer uit is dan gewoon vrienden zijn, maar dat ik niet meer voor hem heb. Dat dit niets te maken heeft met wat dan ook, dat ik hem heel lief vind als vriend en meer niet. Dus als we vrienden kunnen zijn, hartstikke fijn en als dat niet kan dan houdt het hier en nu op. En dan is er nog iets wat me van het hart moet en dat is zijn dochter – of zijn verhalen over haar. Niet dat het mijn zaken zijn, maar hij gooit telkens een balletje op en houdt er dan stoïcijns zijn hoofd over en dat wekt de indruk dat hij iets achterhoudt. Dus of hij komt ermee voor de draad of hij houdt erover op. ‘En alsjeblieft geen gesnotter meer!’

 

Een paar uur later wordt er aangebeld. ‘Zin in een maaltje pasta met cantharellen van een topkok voor een heel goeie vriendin?’ Hij lacht en komt boven en hij maakt zo’n steady indruk dat ik denk dat ik iets gemist heb. Hij haalt een fles wijn uit zijn tas. Eerst een glaasje en dan gaat hij koken en dan kunnen we het er onder het koken over hebben, over zijn dochter en over alle andere vragen die ik heb. ‘Of twijfels’, want dat kan hij zich ook voorstellen. En verder moet ik me geen gekke dingen in mijn hoofd halen want zelfs al zou ik het héél graag willen, dan zou hij nog niets met me willen beginnen.

 

En dan begint hij de boodschappen uit te pakken. Een hele tas vol met als kers op de taart wat verse truffel omdat hij weet dat ik daar gek op ben. Als alles op het aanrecht staat gooit hij de lege tas op tafel. Ik houd de tas op zijn kop om de onderkant in de vouw te trekken voordat ik ‘m opvouw – een gewoonte die ik van mijn moeder heb overgenomen die een hekel heeft aan keukenlades met veel te veel ineengefrommelde draagtasjes. Terwijl ik een ruk aan het plastic geef valt de kassabon van de horecagroothandel eruit. Mijn oog valt er meteen op: cantharellen. Gewoon gekocht dus. Niks vers geplukt op de Veluwe. Waarom in godsnaam liegt iemand over zoiets onnozels?’

 

Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandde haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen – ook nu het daten weer begonnen is.