Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandde haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen – ook nu het daten weer begonnen is.

 

Ik lag er niet wakker van gelukkig, van de oprisping van mijn ex die er out of the blue over na ging zitten denken of hij Zuid-Afrika wel een goed idee vindt voor mamma en dochter – wat zijn zaken helemaal niet meer zijn. Wel lag ik nog even te prakkiseren over de kok die opeens weer schittert door afwezigheid en wat ik daarvan vind – en van hem. Zou hij de man zijn voor een enkeltje lekker makkelijk samen door het leven kunnen? De man die voor je zorgt als je eens onverhoopt ziek wordt – wat volgens mijn moeder een nogal belangrijk criterium is, want wat moet je in hemelsnaam met een kerel die je laat barsten als je ‘m eens wél echt nodig hebt? Laat hij niet van zich horen omdat hij bang is om te overvragen? Of is het toch weer een gevalletje ‘net niet’?

 

Ik bedenk dat ik het moeilijk vind om te weten wanneer de goeie zich aandient. Mocht dat zo zijn, dan zou je dat instant weten en voelen, niet meer twijfelen, er vol voor gaan, zeggen ze. Maar ze zeggen zo veel. De man die nu mijn ex is en met zijn volle honderd kilo boven op mijn hart ging staan toen hij had besloten mijn ex te worden, was ook zeker te weten de ware volgens iedereen die er kijk op dacht te hebben. Er was niemand, maar dan ook niemand, die beter bij mij zou hebben gepast en zekerder dan ik toen was – en meer hotel de botel – zal ik niet meer worden.

 

Onderweg naar mijn werk gaat mijn mobiel en in mijn scherm zie ik dat ‘de kok’ belt. Ik staar ernaar en besluit ‘m niet op te nemen. Omdat ik niet gretig wil lijken? Toch geen zin in hem heb, hij te veel zijn best doet of omdat het juist goed voelt als hij nog net een tandje harder voor me holt? Als ik achter mijn bureau zit, bel ik hem terug met een nogal onnozel ‘ik zag dat je me belde?’ Of ik lekker gefietst heb, vraagt hij. En omdat ik niet meteen reageer: ‘Ik was onderweg naar jouw koffietentje en zag je voorbijfietsen.’ Op mijn vraag wat hij daar te zoeken heeft op dit uur van de dag, volgt een ‘jou’. En dan wordt het stil. Ik zit te glimlachen zonder dat ik er erg in heb, want mijn collega gaat voor me staan en trekt haar mondhoeken met haar wijsvingers omhoog en fluistert een ‘is het leuk?’ Ik denk dat het leuk is, ja, maar dat zeg ik niet. Hij vraagt of we weer eens zullen afspreken. Ik denk dat ik dat leuk vind, ja, en dat zeg ik wel.’

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier