Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

‘Vroeger, als kind op de katholieke lagere meisjesschool in ons dorp, lukte het me maar moeilijk om erbij te horen. Ik deed daar heus wel mijn best voor als in ‘ja’ zeggen als ik ‘nee’ bedoelde, de inhoud van mijn hele broodtrommel en schooltas weggeven in de hoop aardig gevonden te worden, niet te gewichtig doen over de massa’s goede cijfers die ik haalde en vooral nooit zeggen waar het op stond. Ik bleef daar nog heel lang goed in, in om de hete brei heen draaien en meebewegen met Jan en alleman. Misschien heb ik er wel een beetje mijn tweede natuur van gemaakt, ben ik weleens bang. Want wat deze oetlul zei over mijn dochter en haar oppas en dat hij eigenlijk vond – en dan die ondertoon – dat een kind van die leeftijd geen oppas nodig heeft…

 

Nog voordat ik thuis ben is mijn stemming omgeslagen – maar dan ook echt héél erg omgeslagen. Ik ruik hem niet meer, ik voel hem niet meer en ik ben bang dat ik hem ook niet meer wil. Weg zijn alle vlinders en vleugels want zelfs de herinnering aan zijn billen in mijn handen en zijn mond op wat dan ook – ik kan er niet meer warm of koud van worden.

 

Ik denk aan die ene keer dat ik door een groepje meisjes na schooltijd werd opgewacht omdat ik die dag nou eenmaal aan de beurt was en ik het sowieso altijd al ‘te hoog in mijn bol had’ en dat ik toen, letterlijk lamgeslagen, niets meer voelde en niets meer deed. Net zoals ik zojuist ook weer niets zei en niets deed. In plaats van hem te laten bazelen en te doen alsof die ondertoon me ontging, had ik hem meteen lik op stuk moeten geven. In mijn hoofd rijgen de woorden zich aaneen tot volzinnen met alles wat ik had kunnen zeggen, had moeten zeggen. In gedachte zie ik hem kijken. Onder de indruk van de vrouw die daar staat op te komen voor zichzelf en voor haar dochter. En als ik met mijn kleren aan bij de deur sta, vraagt hij of we elkaar weer snel zien in plaats van het nergens over te hebben en me als een dief in de nacht weg te laten komen.

 

Of het leuk was, wil de oppas weten als ik thuiskom. ‘Nee,’ zeg ik. ‘Of nou, eerst wel en toen was er geen zak aan, want eigenlijk is het gewoon een oetlul.’ Ze vindt dat ik het voor een oetlul nog best lang heb uitgehouden. Ik zeg dat ik haar in ieder geval niets hoef te leren over voor jezelf opkomen en zeggen wat je denkt en zo. Ze lacht en staat op want ze moest er maar eens vandoor.’

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier