Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

‘Nog héél even, vraagt hij of ik wil blijven. ‘Heel eventjes?’ en hij trekt aan mijn arm. Maar nee, nee, echt niet. Ik moet naar huis naar de oppas en naar mijn kind en genoeg is genoeg en fijner dan dit – ik woel even met mijn hand door zijn haar en trek ‘m gauw terug voordat hij ‘m kan pakken – gaat het vandaag heus niet meer worden. ‘Genoeg voor vandaag, lekker ding!’

 

Hij gaat overeind zitten. Trommelt even op zijn sixpack en trapt het dekbed van zich af. ‘Een oppas? Voor een kind van, wat zei je nou? Vijftien, bijna zestien?’ Tussen de bedrijven door hebben we zowaar wat wetenswaardigheden uitgewisseld. Ik gescheiden, moeder van, hij nooit getrouwd geweest en kinderloos wat wat hem betreft zo mag blijven. Ik een baan, hij entrepreneur. Al is dat laatste maar summier aan bod gekomen.

 

‘Vijftien, ja. Inderdaad. Hoezo? Mag ze geen oppas meer dan?’ Hij lacht. Lacht hij wat schamper nu? Hij staat op. Onbeschaamd en meer dan op zijn gemak met zichzelf. Op die leeftijd ging hij al met zijn opgevoerde Maxi Puch naar de camping op Terschelling, zegt hij. Vergiste ik me nou net? Want deze lach is weer zoals hij lachte, tot nu toe. ‘Ze heeft een rotjaar achter de rug.’ Ik schiet in de verdediging. Dit is niet zozeer een kwestie van niet alleen thuis kunnen zijn, maar meer een kwestie van dat ik het haar gun om met haar oppas te zijn. Omdat die vertrouwd is en lief en cola inschenkt, met chips erbij. En omdat die alle verhaallijnen van ‘Onderweg’ kent en ik niet.

 

‘Oké, oké. Rustig maar. Wat jij wil!’ Hij heft zijn handen naar me op – niet schieten hoor. Hij zoent me. En zoent me meer. En even aarzel ik. Hij heeft er blijkbaar een neus voor, voor aarzelingen. Hij pakt me bij mijn schouders en draait me om zodat ik met mijn rug weer naar het bed sta. Maar ik voel ‘m aankomen en ben hem voor. ‘Nee!’ Mijn jas, mijn tas, mijn hele hebben en houwen en dan nu wegwezen. Moet ik nou zeggen dat ik bel? Vragen of hij belt? ‘Dag lekker ding! Was leuk. En lekker!’ Hij kijkt me aan. Neutraal nu. Echt waar, neutraal? ‘You bet,’ zegt hij en hij haalt zijn rechterwijsvinger even over mijn lippen, trekt hem dan terug en geeft me nog een zoen. Geen tot snel, geen ik bel je, geen ik vond het fijn, of lekker of wat dan ook. Zonder verdere woorden sta ik opeens buiten met mezelf om vervolgens met mezelf naar huis te gaan. Een beetje als een dief in de nacht.’

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier.