Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen. 

 

‘Er ligt een envelopje op de deurmat. Zonder adres en zonder postzegel. Er zit een kaartje in met een olifantje erop in alle kleuren blauw. ‘Ik bel je straks!’ staat erop. Deze hanenpoten zijn van de allerergste soort die ik ooit heb gezien en een naam staat er niet onder. Geen idee eigenlijk wie dit kan zijn en hoewel ik wel benieuwd ben, ben ik ook weer niet heel erg nieuwsgierig. Ik leg het op de trap en ga de deur uit, naar mijn werk, waar ik al snel niet meer aan het olifantenkaartje denk. Tegen het einde van de middag gaat mijn telefoon. 

 

‘Is de post al geweest?’ Hij lacht. Net iets te hard om het leuk te laten klinken. Hoewel dit niemand anders dan vriend J. kan zijn, vraag ik of hij eerst niet even zou zeggen met wie ik spreek. Weer die lach. Te hard en ongemakkelijk. Ik zeg dat het onbeleefd is om zomaar te gaan tetteren zonder eerst even je naam te zeggen en ik klink bitser dan ik bedoel. Hij schraapt zijn keel – hij moet hoorbaar moed verzamelen – en vraagt of ik vanavond iets te doen heb. Koken en eten en met mijn dochter zijn heb ik te doen, zeg ik. ‘Hoezo?’ Niet aardig hoe ik doe, dus vraag ik of hij even langs wilde komen. Hij zegt – opgelucht – dat hij een idee heeft, dus ja leuk. Dan komt hij na het eten even langs om het te vertellen, zegt hij. Ik zeg dat hij zijn messenset dit keer thuis mag laten. Weer niet aardig waardoor weer die lach.

 

Hij stinkt naar rook. Niet zomaar maar heel erg. Als ik vraag of het niet tijd wordt om die trui eens te wassen en daarna de blik in zijn ogen zie, weet ik dat ik op moet houden. ‘Kappen nou.’ We zitten en drinken wat. Mijn dochter wandelt binnen. Hij groet haar – vrolijk – en zij groet terug – even vrolijk. Ik zeg dat die kaart van hem hier was en dat vindt ze leuk. Hij is er verlegen mee, maar dat komt er nou eenmaal van als je anonieme kaartjes in brievenbussen gooit, zeg ik. En dan wat hij op zijn lever heeft en dat hij nu maar eens met dat leuke idee van hem moet komen.

 

‘Skiën,’ zegt hij. Ze gaan met een heel stel skiën in de voorjaarsvakantie. Er is nog plek in het huis, een heel groot huis. Wie kinderen heeft, neemt zijn kinderen mee, dus ook leuk voor mijn dochter. Die is inderdaad meteen in en om. Ik houd mijn duim in de lucht die nog steeds in het gips zit. ‘Skiet niet echt lekker zo.’ Hij vraagt wanneer het gips eraf kan. Qua planning zou het net aan passen. Toch nog maar even nadenken, lijkt me. Zaterdag kookt hij voor de hele ploeg die meegaat. Misschien leuk als wij dan ook even langskomen. Kunnen we kennismaken en kijken of het iets voor ons is.

 

Zo zie je maar hoe onvoorspelbaar het leven van een gescheiden vrouw is.’

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier.