‘Ik had wel dood had kunnen zijn, of een dwarslaesie op kunnen lopen, zegt die witte jas. Maar zo is het niet gelopen’

 

‘Hou op man, idioot!’ Twee witte jassen staan om het hardst aan mijn duim te sjorren. Uit de kom, was de diagnose. Ik zei dat zelfs Jules de Korte dat had kunnen zien. Terwijl de ene witte jas eraan gaat hangen, aan mijn geknakte duim, zegt de andere dat het waarschijnlijk niet lukt met dat zetten. ‘Je meent het!’ Ik hoor hem zeggen dat we op een chirurg zullen moeten wachten. Ik zeg dat vriendin M., die ik in gauwigheid op heb weten te trommelen, maar naar huis moet gaan, maar daar wil ze niet van weten. Ik vraag haar of ze toch maar wel naar huis wil gaan, naar mijn dochter. Ze zegt dat ze wat gaat regelen. ‘Zo terug!’

 

Als ik aan mijn dochter denk begin ik langzaam maar zeker in te storten. En als de ene witte jas voor de zoveelste keer zegt dat ik ongelofelijk veel geluk heb gehad omdat ik voor hetzelfde geld dood had kunnen zijn, of een dwarslaesie had kunnen opgelopen, komen de tranen. Tranen van ‘godverdomme ook dit nog’, van ‘dit kan ik er niet meer bijhebben’ en ‘kan het nou eindelijk eens afgelopen zijn met dit klotejaar’ en nog meer tranen over hoe het voelt en dat het best wel zwaar  drukt, een alleenstaande moeder te zijn. Want wat als? Ontroostbaar lig ik te janken op die rare brancard. De witte jas zegt dat het goed is. ‘Huil maar. Dat lucht op.’ En dat dat zou helpen tegen de shock.

 

‘Ziezo.’ Vriendin M. is terug op de afdeling. ‘Geregeld,’ zegt ze. Hij is onderweg naar zijn kind zoals dat hoort. ‘En hij is zich helemaal kapot geschrokken.’ Wilde meteen onderweg naar het ziekenhuis om erbij te zijn. Maar daar heeft ze dus mooi een stokje voor gestoken, mijn vriendin M. Zijn verantwoordelijkheid ligt nu bij zijn dochter, heeft ze gezegd. Temeer omdat hij hier in feite geen zak te zoeken heeft, bij zijn ex.

 

Ze vraagt hoe het gaat, mijn lieve vriendin M. Haar ogen worden glinsterachtig nat. Of verbeeld ik me dat maar? ‘Fan-tas-tisch,’ zeg ik dat het gaat. ‘Kan-niet-beter.’ Ze moet lachen. Ik ook. Heel erg onbedaarlijk moet ik lachen. Zeg maar gerust hysterisch. Gierend vraagt M. of ik zin heb in een muziekje nu we toch moeten wachten op een chirurg die eerst nog opgepiept moet worden. Staying Alive lijkt haar wel een goed idee. En dan lekker samen door de gangen van dit godvergeten hospitaal dansen. We liggen zo hard te lachen dat de witte jas om het gordijn komt piepen om te vragen of het wat zachter kan. ‘Er zijn hier nog meer mensen met trauma’s namelijk.’

 

Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

Benieuwd naar hoe Anna Maria’s verhaal begon? Lees het hier…