‘Nog voordat mijn rechtervoet de bovenste trede raakt weet ik het. In een reflex begin ik om me heen te graaien – in het luchtledige.’

 

‘Ik kijk op mijn horloge. Als ik nog snel even een boodschapje wil doen moet ik opschieten. Ik kijk in de ijskast, trek het keukenkastje open om de planken te scannen en denk blij dat het zo snel gaat, dat je weg weten te vinden in een nieuwe keuken. Overzicht in één oogopslag. Als het meezit kan ik ook nog even langs de Gall en Gall. Ik gris mijn jas van de kapstok en trek de deur naar het trapgat open.

 

Nog voordat mijn rechtervoet de bovenste trede raakt voel ik het, weet ik het. In een reflex begin ik om me heen te graaien – in het luchtledige. Op zoek naar houvast. Mijn hart slaat slagen over. Nee toch? Maar het is echt. Ik stap mis. Mijn voet glijdt met een rare swing van de traptrede. Ik verlies mijn evenwicht. Duik voorover het trapgat in. Nou ja zeg. Halverwege blijf ik even liggen. Of toch niet. Dit kan toch zeker niet echt zijn? Nog een koprol, heel langzaam. Tergend langzaam. Ik voel dat ik met mijn duim ergens achter blijf haken en denk dat ik nu wel beet heb. Maar weer houd ik het niet. Blijkbaar moet ik all the way. Mijn schoenen raken met een rotklap de voordeur als ik eindelijk tot stilstand kom. Ik lig half op mijn zij in het halletje. Verkreukeld, op een prop lijkt het wel. Instinctief begin ik met mijn tenen te wiebelen. Mooi. Ik voel nog gewoon mijn tenen dus heel erg kan het niet zijn. Helemaal niet erg zelfs. Niets aan de hand. Ik voel niets. Geen greintje pijn.

 

Ik probeer overeind te komen. Lukt niet. Eerst mijn benen netjes naast elkaar strekken. Gewoon even zitten met mijn benen voor me uit. Mijn linkerbeen lukt. Mijn andere been moet ik helpen – heb er geen macht erover. Ik schuif mijn handen onder mijn bovenbeen en frummel het recht. En dan zie ik het. Mijn linker duim. Is die afgebroken? Ik kijk ernaar en denk aan een geknakte vogelvleugel. Hoe kom ik daar nou bij? Wie denkt er nou aan een vogelvleugel op een moment als dit? Ik begin te lachen. Een soort hinniken en snikken door elkaar. Ik maak een halve draai naar opzij om op mijn knieën te kunnen zitten. Nog steeds geen pijn. Nergens pijn. Ik trek me op aan de voordeur. Mooi. Dat is in ieder geval goed. Ik kan staan. Niets aan de hand toch? Behalve die duim dan. Die duim is niet goed. Daar moet ik echt naar laten kijken. Valt niet aan te ontkomen. Ik voel me misselijk worden. Moet ik nou ook nog overgeven? Ik laat me weer zakken. Ga op de derde of vierde trap zitten. Ergens. Heel even zitten. Ik kijk naar mijn benen. Die trillen als een rietje. Beven en trillen. Zit ik nou weer te lachen? Heel even overweeg ik gewoon de straat op de lopen. Naar de buurtsuper en de Gall en Gall alsof er niets gebeurd is.’

 

Anna Maria is 48, moeder van een dochter van vijftien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.