Deel 3

Anna Maria’s echtscheidings­perikelen

 

 

Hij staat voor de schoorsteenmantel, zijn rug iets gekromd, van me afgekeerd. Hij kijkt naar haar foto. De foto van het onwetende meisje in haar roze balletpakje dat verlegen naar de camera lacht.

 

 

Anna Maria is 47, moeder van een dochter van veertien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

Ze is wakker geworden van mijn gegil, mijn kleine meisje. Ik ga naar boven om haar te troosten, maar misschien heb ik wel niet genoeg troost in me op dit moment. Zou dat kunnen? Dat je er zelf zoveel behoefte aan hebt, dat er niets meer over is om weg te geven?

 

‘Wat is er aan de hand?’ Ze sliep al diep en probeert de slaap uit haar ogen te wrijven. Ik zeg dat we ruzie hadden, pappa en ik – het is de milde versie. Ik zeg dat dat komt door de reis en het gedoe en dat ze weer lekker moet gaan slapen, dat het morgen weer vroeg dag is en zo. Ik ga even bij haar liggen, zoals ik dat zo vaak doe, maar ik heb geen rust in mijn lijf. Ik wil terug naar beneden naar de ramp, want ervan weglopen kan het erger maken. Ik ga naar de badkamer en zie in de spiegel de spookversie van mezelf. Ik dep mijn ogen, ik haal drie keer diep adem. En dan ga ik terug naar het hemelbed met de honderd knuffels die vreselijk blij zijn dat zij er weer is om hun nest warm te houden. Ze slapen allemaal. Zij ook. Uitgeput van de reis, popelend voor de dag van morgen en in de zalige onwetendheid van wat er te gebeuren staat.

 

Hij staat voor de schoorsteenmantel, zijn rug iets gekromd, van me afgekeerd. Hij kijkt naar haar foto. De foto van het meisje in haar roze balletpakje dat verlegen naar de camera lacht. Hij zegt dat hij naar haar keek en dat hij opeens… dat hij het opeens niet meer wist. Hij is zichtbaar aangedaan. Ik zie mijn kans schoon.

 

‘Wat wist je niet? Of je haar dit aan kunt doen?’ Hij negeert het, negeert mij. Zie je nou wel. Een nare droom. Het was gewoon een nare droom. Maar dan zie ik zijn ogen. Ze staan koud en hard als om mij in te peperen dat dit helemaal geen droom is. Ik wil weer naar hem toe lopen. Om hem vast te houden. Om me vast te klampen aan een leven dat al tijden geleden van me vandaan liep. Ik had het kunnen weten. Als ik niet zelf mijn hoofd had afgekeerd had ik ze zo kunnen zien, die afgewende blikken. Maar ik wilde niet zien. Want wat als ik het goed had? Ik haal nog een keer diep adem.

 

‘Wat wil je nou?’ Het venijn in mijn stem is er niet meer. Hij kijkt me voor het eerst vanavond echt aan. Hij staat daar maar te staan. En dan zegt hij dat hij het nog een keer moet proberen en zeg ik dat hij me dan moet zweren dat hij die andere vrouw nooit meer ziet. Kan hij dat beloven? En hij kijkt weer weg. Weg van mij en van al datgene wat een mens onmogelijk kan beloven. De bal in mijn maag, het venijn en de paniek; ze zijn terug.

 

 

Benieuwd hoe het verdergaat? Lees het hier.