‘Ik zie hoe mijn dochter heel voorzichtig kleine stukjes verdriet oppakt om er heel behoedzaam op te kauwen.’

 

 

Anna Maria is 47, moeder van een dochter van veertien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandt haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen.

 

‘Het circus van advocaten en makelaars is neergestreken en zet zijn tenten op. Convenant, huis verkopen, uitzien naar een ander huis. Dag na dag en week na week worden er weer nieuwe stappen gezet op de weg naar een leven zonder elkaar. Soms steekt de pijn van helemaal in het begin weer zijn kop op. Net zo venijnig als toen maar gelukkig niet meer zo slepend en hardnekkig. De pijn komt en gaat nu. Net als de kijkers voor ons huis. Mannen en vrouwen met grootse plannen voor een toekomst samen, kinderen die al ruziën over wie welke kamer krijgt, badkamertegels die al worden gesloopt en muren die worden weggebroken nog voordat er ook maar een bod is uitgebracht.

 

Intussen bivakkeer ik in een niemandsland, een doorgangshuis waarin geen mens ooit nestelt maar waarin het best wel oké schuilen is – een geduldig wachten totdat de bui is overgewaaid en de reis weer verder kan gaan. Ik trek me er terug om te wennen aan het idee dat het niet gelukt is, wat ik me had voorgenomen, om met hem oud te worden, eindigend met melk en zoete room op dat bankje op de Overtoom zoals Herman van Veen het me altijd zo prachtig voorzong. Ik kruip er weg als de eenzaamheid me weer te pakken dreigt te nemen. Of de paniek over de rest van mijn leven.

 

Over of ik nog ooit gelukkig zal kunnen zijn met iemand anders. Over of ik nog ooit net zoveel van iemand anders zal kunnen houden als van hem. Over of het houden van hem op een dag écht wel op zal houden en over zal zijn of dat er altijd een restje zal blijven zitten. Over hoe we erin gaan slagen om op een dag gewoon samen de ouders van onze dochter te zijn zonder nog iets van elkaar te willen of moeten. Over hoe zij hieruit zal komen en of zij altijd het kind van de rekening zal blijven.

 

Want ik zie haar wel worstelen, in haar eentje. Ik zie wel hoe ze heel voorzichtig kleine stukjes verdriet oppakt om er heel behoedzaam op het kauwen. Ik zie wel hoe ze telkens pakt wat ze aankan en moet besluiten om de rest te laten liggen voor later als ze sterker is en ouder. En ik hoop maar dat wat er overblijft niet te veel zal zijn, en dat het niet zo lang is blijven liggen dat het is gaan roesten.

 

Ik trek haar even tegen me aan en wil haar knuffelen. Maar nu moet ik even niet al te dichtbij komen. Nu wil ze even niets oppakken en nergens op kauwen. Morgen misschien. Morgen als de zon weer schijnt en ik niet meer in mijn niemandsland bivakkeer.   

 

Benieuwd naar hoe het verder gaat? Lees het hier…