‘Ik moet even knipperen bij het zien van zijn gestalte onderaan de trap, want ik had zo ongeveer iedereen verwacht, maar niet mijn ex-zwager.

 

 

‘Ben jij het echt?’ Ik weet dat het raar klinkt. Met een ‘hé, ik ben nog niet dood, dus ja ik ben het echt nu het nog kan’ begint hij aan de klim naar boven. Halverwege blijft hij staan op het plateautje. Hij draait zich even om naar beneden om te zien hoeveel treden hij al heeft afgelegd en beklaagt zich eerst omstandig over deze bezopen lange en veel te steile trap voordat hij verder ploetert. Ik reik hem mijn hand om hem de laatste bochtige treden omhoog te helpen. Heeft hij al ingeboet aan conditie of had hij die al nooit?

 

‘Hoezo?’ vraag ik. Hij is hier nog niet eens eerder geweest. ‘En hoe weet jij in hemelsnaam dat ik om jou sta te springen?’ Ik trek hem mee mijn keuken in. Hij blijft staan. Blijkbaar om te kijken waar ik beland ben na de tempel die ik met zijn broer bewoonde, want hij glimlacht. Onder de drie zoenen, die hij nu pas weggeeft, zegt hij dat dit veel beter bij me past. Ik merk dat het me wat doet, zijn goedkeuring.

 

Ik vraag nog maar eens ‘hoezo?’ omdat ik de verbijstering over zijn komst nog steeds niet te boven ben. Zijn broer, zegt hij. Die gaat opeens menselijke trekjes vertonen nu het bijna te laat is. ‘Hij zei dat ik je maar even moest bellen, maar langsgaan leek me beter.’

 

Ik loop naar de kast voor thee. Zeg dat ik zo blij ben om hem te zien. En dan dat ik het zo verschrikkelijk vind dat hij doodgaat. ‘Hebben we het echt over drie maanden max?’ Achter me hoor ik een ‘I’am truly fucked’ en dan een verhaal zoals hij alleen verhalen kan vertellen. Over de specialist die in al haar jeugdige onervarenheid nogal kort door de bocht had verteld dat ze niets meer kon betekenen en dat hij als enige optie nog de huisarts had die voor pijnbestrijding kan zorgen mocht het zover zijn. En dan waarom er geen verplichte colleges zijn om een doodvonnis wat eleganter te leren brengen – voor oncologen in opleiding. Maar hij heeft het nagevraagd bij een vriendin die specialist is en helaas doet de jeugdigheid van zijn oncoloog niets af aan de diagnose die er dus niet om liegt.

 

‘Ben je bang? Voor de dood?’

 

Hij kijkt me aan en kijkt dan weer weg. Zegt dat ik de eerste ben die die vraag durft te stellen. Dat zelfs zijn eigen vrouw het onderwerp ‘dood’ niet aanroert en al helemaal niet of hij daar bang voor is. En dan dat hij het niet weet, of hij bang is. ‘s Nachts als de demonen aan zijn bed staan te rammelen en hij zijn vrouw naast zich stilletjes hoort snikken, dan loert de dood hem duister tegemoet. Maar nu, hier, bij mij aan tafel in mijn keuken die veel beter bij me past dan het kille design uit mijn vorige leven, houdt de dood zich gedeisd.’

 

Anna Maria is 49, moeder van een dochter van zestien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandde haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen – ook nu het daten weer begonnen is.

 

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier.