‘‘Zout op!’ blaf ik tegen het telefoonschermpje dat me vertelt dat mijn ex belt – en ik laat ‘m bellen totdat ie vanzelf op de voicemail overgaat. Nog voordat ik kan zien of die is ingesproken komt er een app binnen: ‘bel me maar even als je wilt’. Dat hij me vraagt om even te bellen kan van alles betekenen, behalve dat het ‘m om een praatje pot te doen is. Ik probeer niet eens de schijn op te houden dat ik druk ben met iets anders en bel meteen terug.
‘Is er wat?’
‘Ja’, zegt hij. Er is wel degelijk wat. Het gaat om zijn broer, mijn ex-zwager voor wie ik altijd een heel groot zwak heb gehad maar met wie ik heel weinig contact had omdat hij getrouwd is met een vrouw die haar man het allerliefst helemaal voor zichzelf houdt.
‘Wat dan?’ Ik weet dat het nieuws dat gaat komen op de een of andere manier met de dood te maken heeft en dat mijn ex het plompverloren zal brengen omdat hij niet anders kan. Zonder erbij na te denken ben ik gaan zitten. Hij voelde zich niet goed, hoor ik nu voor het eerst, mijn ex-zwager. Al een tijdje niet blijkbaar. ‘Lang verhaal kort’, zegt hij en dan komt het. Het doodvonnis. Alvleesklierkanker. Hooguit nog drie maanden te gaan. Zelfs als de tranen niet al hoog gezeten hadden – wat ze de laatste dagen echt wel doen – dan nog was ik in snikken uitgebarsten.
‘Moet je nou huilen?’
Ooit dacht ik dat ik beter met zijn broer had kunnen trouwen dan met hem, mijn ex. Want zijn broer is net zo slim, zo niet net ietsje slimmer. Zijn broer is minstens even succesvol. En stukken liever, aardiger en meer begaan. Zijn broer is nooit het type vreemdganger geweest, wat waarschijnlijk wil zeggen dat hij ook niet vreemd is gegaan – of hooguit een keertje een slippertje. Zijn broer is altijd wezenlijk geïnteresseerd. Altijd vragen over mijn werk, over mijn ouders, over onze dochter. En nu gaat hij dood?
‘Weet je het zeker?’ Dit klínkt vast niet alleen dom. Ik bedoel te vragen of het echt zeker is en dat is het. Second opinion wees hetzelfde vonnis uit. Dat de dood onherroepelijk is omdat de kanker al te ver heen is om nog te kunnen genezen. Sterker nog: zijn broer is naar huis gestuurd met de mededeling dat hij zich maar bij zijn huisarts moet melden als de pijn ondraaglijk wordt omdat er verder niets anders meer te doen valt dan pijn bestrijden.
Ik staar voor me uit. Ben stilgevallen. Zeg niets meer en heb niets meer te vragen.
‘Godverdomme!’
‘Ja inderdaad,’ klinkt het aan de andere kant, ‘maar ik vond dat je het toch moest weten. Jullie konden het altijd goed vinden met elkaar.’ Ik zeg dat dat zo is en hoor mezelf ‘bedankt’ zeggen terwijl er helemaal niets is om dankbaar voor te zijn.
Mijn problemen met mijn lief verbleken opeens bij wat er nu mijn huis is binnen komen denderen.’
Anna Maria is 49, moeder van een dochter van zestien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandde haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen – ook nu het daten weer begonnen is.
Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier.