‘‘Ik weet het niet precies. Koppijn.’ Hij legt zijn hand op mijn hoofd en geeft me een zoen. Zachtjes zoals altijd. ‘Zomergriepje?’ vraagt hij.

 

 

‘Of zit je iets anders dwars?’ ‘Ik,’ zeg ik, ‘ik zit mezelf dwars.’ Hij lacht. Hij heeft geen idee dat er waarschijnlijk bar weinig te lachen valt.

 

Ik heb gewikt en gewogen. Telkens heen en weer tussen ‘ik moet het zeggen’ en ‘ik moet het niet zeggen want dan maak ik alles kapot’. Het bleef bij wikken en wegen maar nu lijkt de balans door te slaan – ik sla door. Ik zeg dat ik wat zeggen moet, dat ik het heel erg vind, dat ik barst van de spijt, dat ik niet weet hoe het kon gebeuren, dat ik het niet uit kan leggen, dat het me nog nooit eerder van mijn leven gebeurd is en dat het nu wel is gebeurd. ‘Wat?’ Hij snapt er niks van. Totdat ik het zeg. ‘Vreemdgaan!’ Als ik het zeg voel ik de tranen meteen omhoog kruipen via de bijholtes en mijn neus. Ik kijk naar hem. Naar wat er komen gaat. Hij kijkt naar mij. Vragend en zwijgend. Hij slikt voordat hij de vraag stelt. De vraag hoezo ik vreemd ben gegaan. Maar dat is het ‘m juist. Dat ik dat niet kan uitleggen omdat ik het zelf ook niet snap.

 

En dan komt de vraag die nu eenmaal altijd gesteld wordt in dit soort situaties omdat het ertoe doet, wezenlijk toe doet, wie je concurrent is als je wordt bedrogen omdat dat je helpt om je kansen in te schatten.

 

‘Met wie? Met wie ging je vreemd?’

 

Ik raaskal over de vader van mijn kind en dat die langskwam en ik hoor mezelf zeggen dat het misschien wel even was alsof ik was vergeten dat we gescheiden zijn – allang – en dat sommige dingen blijkbaar zo vertrouwd zijn dat ze nog niet uit je systeem zijn gesleten na een paar jaar. En dan maak ik het erger, veel erger, door maar door te gaan met raaskallen en de kwaliteit van de seks met mijn ex ter sprake te brengen en dat het met hem – mijn lief – beter, fijner, echter, waarachtiger is en ook dat hij veel lekkerder ruikt.

 

Hij staart me aan, mijn lief. Uit het veld geslagen, van zijn stuk gebracht, in de war. Hij staat op van zijn stoel en stamelt een sorry, wat nu toch echt misplaatst is omdat hij de laatste is die sorry moet zeggen. Hij pakt zijn colbertje van de leuning van mijn keukenstoel en zijn autosleutel uit het borstzakje. ‘Sorry’, zegt hij nog maar eens. Hij loopt de keuken uit zonder iets. Hij loopt de trap af zonder iets.

 

Ik kijk hem na als hij even later de straat oversteekt. Hij haalt zijn handen door zijn haar – zijn ding – en stopt zijn rechterhand in zijn broekzak – ook zijn ding. Zijn hoofd is gebogen – veel meer gebogen dat anders. Hij is zó mijn man, denk ik – of zei ik het hardop? En ik heb het verneukt. Hem verneukt. Als de tranen komen zijn ze niet meer te stoppen.’

 

Anna Maria is 49, moeder van een dochter van zestien en ze woont in de Randstad. Na twintig jaar strandde haar huwelijk. Op deze plek deelt ze wekelijks haar ervaringen – ook nu het daten weer begonnen is.

 

Benieuwd naar hoe het begon? Lees het hier.